Theopropus elegans, een Bloemenmantis.
Theopropus elegans wordt ook wel Bloemenmantis of Bloemenbidsprinkhaan genoemd. Hij komt uit zuidoost Azie en heeft een groot verspreidingsgebied. Hij komt voor in Myanmar, India, Maleisië, Java, Sumatra en Borneo. Hij komt van oorspong uit het regenwoud, waarschijnlijk zelfs uit de bovenste laag van het regenwoud (upper canopy level). Tot hun eerste vervelling hebben de jonge dieren (nimfen) een rood-zwart uiterlijk, waarmee ze het uiterlijk van een mier aannemen (mimici). Na de eerste vervelling beginnen de groenwitte kleuren op te komen. Volwassen vrouwtjes worden tot 5 cm., terwijl de mannetjes aanmerkelijk kleiner blijven: tot 2 cm. Zowel de mannen als de vrouwen hebben groene en witte vlekken met in de overgang van wit naar groen een oranje gloed op de voorste vleugels. Volwassen vrouwtjes leggen en langwerpige ootheca (eierpakket).
Ik heb deze soort zelf enige jaren gehouden en gekweekt. Het zijn op zich gemakkelijke dieren en vanwege hun fraaie uiterlijk is er altijd wel belangstelling voor van andere liefhebbers. Voor de paring gaf ik het volwassen vrouwtje meestal een sprinkhaan te eten om dan pas het mannetje bij haar in de buurt te plaatsen. Al snel zal dan blijken of het mannetje bereid is om te paren. Zo neen, dan zal hij zo snel mogelijk trachten uit de buurt te geraken van dat “grote monster”. Zo ja dan zal hij uiterst behoedzaam trachten bij het wijfje in de buurt van het achterlichaam te komen. Als hij niet vroegtijdig wordt gegrepen en opgepeuzeld, zal hij met een dappere sprong op het achterlijf van het wijfje belanden en haar tot paring prikkelen. Het wijfje eet ondertussen rustig door van haar prooi.
Als de paring is voltooid zal het mannetje weer “afstappen” met alle risico’s van dien. Een aantal dagen later legt het vrouwtje een langgerekt eierpakket, de ootheca, waar zich de jongen in ontwikkelen. De later uitgekomen grote hoeveelheden jongen liet ik altijd eerst bij elkaar zodat ze elkaar konden uitdunnen. Pas daarna gingen ze in afzonderlijke potjes, later bakjes waarin de verder konden uitgroeien. De piepjonge diertjes gaf ik pasgeboren krekels en het wat oudere spul de grotere krekels. Op zich is het grootbrengen geen probleem maar zorg voor een hoge luchtvochtigheid middels een vochtig watje of stukje krant. Te droge lucht veroorzaakt problemen bij het vervellen.