Selecteer een pagina

Slangen

Elaphe guttata

Een gewone rode rattenslang: Elaphe guttata. Wel een kweek kleurvariëteit.

Chondro van Marc van Eijnsbergen

Chondropython viridis. Foto: Marc van Eijnsbergen.

Slangen
Algemeen

Er zijn momenteel zo’n 4000 slangensoorten en ondersoorten bekend. Slangen zijn wat vorm betreft zeer specifieke dieren die zich in de loop der tijd hebben aangepast om te overleven. Slangen stammen af van de hagedissen. Veel slangen vertonen aan het skelet nog overblijfselen van poten. Er zijn kleine wormenetende slangen en er zijn de grote wurgslangen.
Over welke slang nu de grootste ter wereld is bestaan twijfels. Er zijn berichten over enorme anaconda’s (Eunectes murinus) van boven de 10 meter. Algemeen wordt echter toch aangenomen dat de netpython (Python reticulatus) en de tijgerpython (Python molurus bivittatus) groter worden dan de anaconda.
Slangen kunnen hun prooi niet aan stukken bijten en hebben kaken ontwikkeld die door banden verbonden zijn. Daarmee kunnen zij onevenredig grote prooien in z’n geheel naar binnen werken. Andere slangen hebben vloeistoffen ontwikkeld die kunnen worden ingespoten om de prooi te verdoven en die het verteringsproces stimuleren; de gifslangen!
Slangen lopen als het ware op hun ribben.
Hoewel de meeste slangen muizen en vogels eten, zijn er ook voedselspecialisten zoals de eierenetende slang (Dasypeltis scabra). Zo leeft er in Costa Rica een slang die uitsluitend de eieren van de roodoogkikker (Agalychnis callidryas) eet.
De koningscobra (Ophiophagus hannah) voedt zich bij voorkeur met andere slangen. Daarnaast zijn er wormenetende slangetjes van de familie Storeria en kennen we insekteners, zoals Opheodrys.
Bij veel slangen zien we dat ze in het jeugdstadium totaal ander voedsel nuttigen dan als volwassen dier. Zo voeden de groefkopadders (Trimeresurus) zich als juveniel met kikkers, terwijl ze later kleine knaagdieren pakken. Er zijn veel slangen die enkel in het jeugdstadium insecten eten.

Ruwe groene grasslang (Opheodrys aestivus).

Ruwe groene grasslang (Opheodrys aestivus).

Insectenetende slangen
Echte insecteneters zijn de grasslangen (Opheodrys) uit het zuiden van de VS. We kennen de ruwe grasslang (Opheodrys aestivus) en de gladde grasslang (Opheodrys vernalis). Het zijn slanke snelle dieren die ongeveer 1 meter lang worden en van nature in grasachtig landschap en in lage struiken leven. Ze voeden zich voornamelijk met levende spinnen en vlinders, maar eten daarnaast ook andere insecten. Vooral krekels vormen een alternatief dat deze soorten in gevangenschap wel accepteren.
Het zijn schichtige, goedaardige dieren die vrijwel nooit bijten.
Helaas moeten we constateren dat, ondanks dat er steeds betere resultaten worden bereikt met het houden en verzorgen van deze soorten, er nog steeds relatief veel het eerste jaar in gevangenschap niet overleven. Zij moeten een relatief droog terrarium hebben met veel beplanting en veel dunne klimtakken erin. ’s Ochtends drinken ze graag sproeiwater . Voor meer eigen informatie over deze soort klik: (hier)

Kousenbandslangen
Gemakkelijk te verzorgen zijn de totaal ongevaarlijke Noordamerikaanse kousenbandslangen (Thamnophis). Er zijn veel verschillende soorten. Het zijn waterminnende slangen die met kikkers, vis en wormen kunnen worden gevoed.
Qua verzorging zijn ze te vergelijken met de slangen van het geslacht Natrix.
Het terrarium voor deze dieren, waarin een flinke waterpartij aanwezig moet zijn, dient regelmatig te worden schoongemaakt omdat deze slangen met hun uitwerpselen veel stank kunnen veroorzaken.
Het zijn dagactieve slangen. Om de dieren tot voortplanting te brengen is het noodzakelijk om ze een winterrust te geven. Deze kan gelijk lopen met onze winterperiode; november tot april (noordelijk halfrond). Kousenbandslangen hebben vaak gezamenlijke overwinteringplaatsen.
Deze slangen zijn levendbarend en kunnen grote aantallen jongen produceren, tot 90 jongen bij gezonde volgroeide exemplaren. Na twee jaar zijn de jongen weer geslachtsrijp.
Het zijn veelal cultuurvolgers. Ze komen voor tot in de stadsparken. Ze kunnen een lengte bereiken van 30 cm tot 130
cm. Alle soorten hebben min of meer lengtestrepen.
Thamnophis sirtalis: Canada tot Texas; de noordelijkst voorkomende soort.
Thamnophis elegans: Canada tot Mexico, in de Westelijke helft van Noord-Amerika.
Thamnophis sauritus: Uiterste noordoosten van de VS tot Noordoost-Mexico.

Python mollurus bivittatus

Jonge tijgerpython (Python mollurus bivittatus) bezig met het verorberen van een cavia.

Python mollurus bivittatus

Tijgerpython (Python mollurus bivittatus) meestal zoeken ze de neus van het prooidier om vervolgens de kop als eerste naar binnen te werken.

Boa constrictor

Een afgodslang (Boa constrictor) rondom deze slang bestaat o.a. in Suriname veel bijgeloof. Vandaar de naam.

Wurgslangen
De tapijtslang of afgodslang (Boa constrictor) komt uit Oost-Ecuador, Peru, Bolivia, Colombia tot Venezuela, Noord-Brazilië, Guyana, Suriname en Frans-Guyana, Trinidad en Tobago. Het is een cultuurvolger die nuttig werk verricht met het vangen van muizen, ratten en andere knaagdieren. 2,5 tot 4 meter. In gevangenschap kunnen ze vaak aan het eten van dode prooien worden gewend. Overwegend in de schemer en de nacht actief. Ze baden graag en drinken veel. Zorg dat de luchtvochtigheidsgraad in het terrarium niet permanent erg hoog is.
Het blootstellen aan een korte afkoelingsperiode van 6 tot 10 weken stimuleert de voortplantingsdrift. Boa’s zijn levendbarend.
Door te veel en vaak voederen vervetten de dieren snel. Hierdoor werden reeds heel wat dieren in gevangenschap verspeeld.
De koningspython (Python regius), komt uit West- en Zuid-Afrika. Het is een grondbewoner die soms ook wel in de takken te vinden is. Ze worden circa 1.40 lang en behoren daardoor tot de aantrekkelijk klein blijvende wurgslangen.
De tijgerpython (Python m. molurus), komt uit India en Sri Lanka. Deze grondbewoner komt uit drogere gebieden,
wordt vaak tam en kan een lengte bereiken van ongeveer 8 meter.
De netpython (Python reticulatus) is de grootste slang, tot 9 meter! Volwassen netpythons zijn vrijwel zonder uitzondering agressief, vrijwel onhandelbaar en levensgevaarlijk. Pythons leggen eieren en worden in gevangenschap regelmatig gekweekt.

Agkistrodon bilineatus

Een jong exemplaar van Agkistrodon bilineatus. De staart wordt soms gebruikt om kikkers naar zich toe te lokken.

 

Bothrops ophagomesas

Een behoorlijk giftige slang: Bothrops ophagomesas.

Naja nigrocollis

Naja nigrocollis, de zwarte spugende cobra. Een nog jong exemplaar.

 

Naja pallida

De rode spugende cobra (Naja pallida), fotograferen met een brilletje op.

12 Naja pallida

Rode spugende cobra. Een dreigend jong dier. je weet nooit precies wanneer hij gif zal gaan spugen.

Giftige slangen
Er zijn allerlei verschillende gifslangen. Vele zijn levensgevaarlijk, andere in mindere mate. De mate van giftigheid heeft meer te maken met het soort gif dat de slangen injecteren dan met de grootte van de slangen. Een jonge slang van een bepaalde soort injecteert hetzelfde soort gif als een volwassen exemplaar; enkel de hoeveelheid kan verschillen.
Het gif van slangen heeft een tweeledig doel: het verlammen en daardoor immobiliseren van de prooi en het voorverteren van de prooi. Slangen kunnen immers geen stukken van de prooidieren afbijten of afscheuren en het is dus handig wanneer je een vloeistof kunt inspuiten die het verteringsproces, van de meestal relatief grote prooien, alvast wat op gang kan brengen. Dat deze vloeistof giftig is en daardoor een afschrikwekkende werking kent, is in de praktijk mooi meegenomen.
De agressiviteit van gifslangen kan sterk verschillen. Er zijn slangen die zich volledig aan het leven in zee hebben aangepast, de zeeslangen (Hydrophiidae). Ze hebben een sterk gif, maar vertonen vrijwel nooit agressief gedrag.
Een in Australië vrij algemene slang is de doodsadder (Acanthophis antarcticus), deze is vooral in de schemer actief en gaat snel tot de aanval over; zijn beet is dodelijk.
Opvallend zijn de spugende cobra’s (o.a. enkele Naja’s). Deze slangen zijn in staat hun gif enkele meters voor zich uit, gericht, naar hun doel te spuiten. Dit gif kan ernstig oogletsel, zelfs tot blindheid toe, veroorzaken. Ook hun beet is levensgevaarlijk.
De meeste ongelukken met gifslangen zijn het gevolg van pure pech: iemand gaat per ongeluk op een slang staan, of grijpt bij het klimmen op de rotsen of in een boom in de directe nabijheid van een gifslang. Gevolg: de in het nauw gedreven slang bijt.
In de terrariumpraktijk zijn gifslangen in principe niet moeilijker te houden en tot voortplanting te brengen dan de meeste niet-giftige slangen. Er worden grote aantallen groefkopadders (Trimeresurus) en ratelslangen (Crotalidae) gekweekt. Veel soorten zijn levendbarend. Echter de gevaren die kleven aan het verzorgen van gifslangen, voor de verzorger zèlf en voor de naaste omgeving, maken dat er aan het houden van gifslangen wat voorwaarden zouden kunnen worden gesteld. Denk aan:
– De eis dat het terrarium d.m.v. een schuif in twee delen kan worden gescheiden, zodat bij het schoonmaken de slangen aan de andere kant van het terrarium kunnen worden gehouden.
– In het zicht, bij het terrarium, moet een instructie aanwezig zijn waarop precies staat aangegeven hoe men in geval van calamiteiten dient te handelen.
– Het serum moet direct voorhanden zijn.
– Men zou eisen kunnen stellen aan de technische kwaliteiten van het terrarium; dikte van het glas, afsluitingen, ventilatie e.d..
Het is jammer dat de overheid dit soort zaken helemaal niet geregeld heeft. Wat dat betreft moet worden teruggevallen op plaatselijke verordeningen die soms dit soort zaken globaal regelen, bijvoorbeeld door een verbod op het houden van wilde en/of gevaarlijke dieren. Meestal wordt er opgetreden naar aanleiding van klachten uit de omgeving.

Translate »