Hagedissen voor de systematische indeling van de hagedissen, klik: (hier)
Inheemse Hagedissen
Algemeen:
Al onze inheemse reptielen zijn beschermd door onze Nederlandse natuurbeschermingswet. Ze mogen niet worden gevangen of in bezit worden gehouden. Ze mogen officieel zelfs niet worden verstoord in hun natuurlijke biotopen. Velen zijn er niet van op de hoogte dat er in Nederland toch nog vier soorten hagedissen en drie soorten slangen voorkomen.Vroeger werd ook de Europese moerasschildpad (Emys orbicularis) als inheems aangemerkt maar die is inmiddels toch als een uitheemse soort aangemerkt. Voor een duidelijk overzicht met foto’s van onze inheemse reptielen klik: (hier).
Hagedissen
De duinhagedis (Lacerta agilis) komt voor in droge gebieden; op de zuidhellingen van duinen, langs spoorlijnen, en in heidegebied.
In dit laatstgenoemde gebied leeft ook de kleine of levendbarende hagedis (Lacerta vivipara).
De muurhagedis (Podarcis muralis) bewoont uitsluitend de oude stenen wallen van de Bossche Fronten in Maastricht.
Deze meest noordelijke vorm van de in de rest van Zuid-Europa vrij algemeen voorkomende muurhagedis is een van de meest zeldzame diersoorten in Nederland. Onlangs is ook het gebied waar hij voorkomt tot beschermd natuurgebied verklaard. Door zo nu en dan drachtige vrouwtjes te vangen en de eieren verzorgd uit te laten komen en de jongen in gevangenschap het eerste jaar te beschermen en goed te voeden, wordt de zo kwetsbare populatie enigszins ondersteund en voor uitsterven behoed. De bovengenoemde 3 inheemse soorten zijn kleine insecteneters. Minder zeldzaam, maar vaak moeilijk te vinden vanwege zijn verborgen levenswijze, is de hazelworm (Anguis fragilis). Deze pootloze hagedis die in het verleden vaak voor een slang werd aangezien komt voor langs bosranden en in wat vochtiger gebied. Hij voedt zich met regenwormen en naaktslakken. Deze hagedis is levendbarend en brengt 6 tot 12 jongen ter wereld.
Ontheffing
Wie overweegt inheemse reptielen en/ of amfibieën zou te houden, moet hiervoor een ontheffing aanvragen bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, directie Natuur- en landschapsbeheer, Flora en Fauna (NBLF).
Deze ontheffingen worden vrijwel uitsluitend verstrekt ten behoeve van natuureducatieve en natuurbeschermende projecten. Uiteraard kan een met redenen omkleed verzoek om ontheffing altijd worden ingediend.
Denk er om dat het niet uitmaakt of een door de Nederlandse wet beschermde soort in Nederland gevangen is of niet.
Buitenlandse soortgenoten zijn ook beschermd en mogen in Nederland niet worden gehouden. u bent dus strafbaar als u dat wel doet, of deze dieren toch uit vakantielanden meeneemt.
Uitheemse hagedissen
Algemeen
Volgens de systematiek van het dierenrijk behoren de hagedissen tot dezelfde orde als de slangen namelijk de Squamata.
Er zijn ongeveer 5000 verschillende soorten hagedissen. De meeste hagedissen hebben een staart. In deze staart zitten vaak speciale breukplaatsen waardoor de hagedis de staart gemakkelijk kan afwerpen of loslaten wanneer hij bedreigd wordt. Meestal kronkelt de staart na het loslaten heftig na zodat een eventuele belager denkt dat hij zijn prooi te pakken heeft. De hagedis zelf zoekt ondertussen een goed heenkomen.
Hagedissen vindt men over de gehele wereld behalve in het noorden van de gematigde en de koude gebieden van de wereld. Hoe warmer het klimaat, hoe meer reptielen en amfibieën er gevonden worden.
Reptielen en amfibieën zijn koudbloedig. Dat wil zeggen dat ze hun lichaamstemperatuur niet intern kunnen regelen. Door in de zon te gaan liggen of zich op warme plaatsen op te houden, komen zij aan voldoende warmte.
Echte hagedissen
De in de terrariumliefhebberij meest bekende echte hagedissen (Lacertidae) komen uit het Middellandsezeegebied. Dat zijn de smaragdhagedis (Lacerta viridis), waarvan meerdere ondersoorten bekend zijn, de parelhagedis (Lacerta lepida), de reuzensmaragdhagedis (Lacerta trilineata) en verschillende muurhagedissen (Lacerta sicula e.d.). De meeste soorten komen voor in heuvelachtig gebied, bij voorkeur op open plaatsen en daar dan liefst in de buurt van lage struiken (braamstruiken) die goede bescherming bieden. Ook oude muurtjes en steenhopen zijn geliefde plaatsen waar deze hagedissen graag zonnen. Het zijn alle kleine insecteneters terwijl de volwassen parelhagedissen ook graag grote insecten, kleine hagedissen en muizen eten. Deze dieren zijn uitermate geschikt voor een buitenterrarium, waarin de dieren vorstvrij moeten kunnen overwinteren en dat vanwege de zonnemogelijkheden bij voorkeur op het zuiden moet staan. Een huiskamerterrarium zal het midden moeten houden tussen een rotsterrarium en een droog terrarium met enkele planten en klimtakken.
Wanneer het leefklimaat voor deze dieren permanent te vochtig is gaan ze zwarte ‘pokken’ vertonen. Het monteren van een stralingswarmtelamp van circa 100 watt kan deze verschijnselen over het algemeen na het vervellen snel doen verdwijnen.
Echte hagedissen (Lacertidae) zijn over het algemeen onderling onverdraagzaam en agressief. Bij ruzies tussen de mannetjes zullen al snel staarten afbreken. Deze groeien snel weer aan, maar het blijft altijd zichtbaar een geregenereerde staart, die meestal iets korter blijft dan de oorspronkelijke en meestal een verdikking vertoont.
Anolissen
De meeste liefhebbers van reptielen zijn begonnen met het houden van de roodkeelanolis (Anolis carolinensis). Deze uit Florida, Californië en Carolina afkomstige hagedis is heel actief en interessant. De lengte bedraagt maximaal 17 cm.
Anolissen (Anolinae) zijn over het algemeen struik- en boombewonende dieren. Het zijn kleine levende insecteneters.
Slechts de grotere soorten zoals de ridderanolis (Anolis equestris) en de grote panteranolis (Anolis b. bimaculatus) eten grotere prooien waaronder ook nestmuizen en kleine hagedissen. Er zijn verschillende anolissen die regelmatig worden aangeboden. Enkele daarvan zijn Anolis sagrei, Anolis roquet en Anolis b. sabanus. Anolissen zijn leguaanachtige hagedissen
en bewoners van Zuid- en Midden-Amerika. Vooral op de Caraïben zijn ze rijk vertegenwoordigd.
Evenals kameleons kunnen anolissen snel en sterk van kleur veranderen. Meestal is dit een gevolg van emotionele veranderingen en soms ook een kwestie van temperatuur. Donkerder kleuren absorbeert licht en dus warmte, lichter kleuren reflecteert licht en heeft dus het tegengestelde effect.
De meeste anolissen vragen een droog terrarium met enkele planten en klimtakken.
In de voortplantingstijd leggen de vrouwtjes gedurende 8 tot 10 weken ongeveer om de 5 dagen een ei. Dit ei wordt meestal begraven. Bij een broedtemperatuur van circa 29 à 30 graden Celsius komen deze eieren na ongeveer 8 weken uit. De jonge anolis is 6,5 tot 7 cm groot en moet worden grootgebracht met voldoende stralingswarmte en kleine insecten, met toevoeging van voldoende kalk en vitaminen.
Er zijn ook grasanolissen, bijvoorbeeld de blauwkeelanolis (Norops auratus), deze leven dicht bij de grond in hoge grassen en lage struiken.
Anolissen hebben een keelwam die als een waaier of vlag kan worden uitgespreid onder de keel. Dat gebeurt door middel van een soort hefboommechanisme dat in beweging wordt gezet door de tong. Meestal gaat ‘vlaggen’ gepaard met een specifiek kopknikgedrag dat voor iedere soort verschillend van ritme is. Zo worden mannen van dezelfde soort uit het territorium geweerd en kunnen vrouwtjes van dezelfde soort hun partner herkennen. De keelvlaggen zijn per soort verschillend van kleur, grootte en tekening.
Anolissen zijn sterk territoriumvormend en het is daarom niet verstandig meerdere mannen van dezelfde soort bij elkaar te houden. De combinatie van 1 man met 1 of meer vrouwtjes gaat meestal wel goed. In de natuur zijn vaak ook in het territorium van 1 mannetje meerdere wijfjes aanwezig, die hun eigen territoria hebben, weliswaar véél kleiner dan die van de mannetjes.
Schemeractieve gekko’s
Veel gekko’s zijn in de schemer en in de nacht actief. Veel mensen kennen ze van vakanties in het Middellandse Zeegebied, waar enkele soorten voorkomen die je ’s avonds langs muren en plafonds ziet wandelen. De meeste zijn kleine insecteneters en behoren in het meer droge terrarium met enkele planten en klimtakken. In het terrarium hoort ook veel vertikaal aangebrachte schors, waar de dieren tegenaan kunnen klimmen en zich tussen kunnen verbergen. Bekend zijn de tjiktjak (Hemidactylus frenatus) en de Tokkeh (Gekko gecko), die zijn eigen naam soms roept. Enkele ervan hebben zich wijd over de wereld verspreid en leven nu ver buiten hun oorspronkelijke leefgebied. Een van die wereldreizigers is Hemidactylus mabouia. Deze soort komt oorspronkelijk uit Afrika, maar heeft zich inmiddels verspreid over alle tropische en subtropische gebieden in de wereld. Deze verspreiding ging met verzendingen van materialen uit Afrika, vroeger per schip, maar later ook per vliegtuig. Het zijn sterke, eenvoudig te verzorgen dieren die zich gemakkelijk voortplanten. Ze zijn onderling wel agressief en onverdraagzaam. In de natuur maken de vrouwtjes vaak gebruik van gemeenschappelijke leg-plaatsen.
Hetzelfde verhaal geldt voor de Tjiktjak, die oorspronkelijk uit Azië afkomstig is. In mindere mate is het ook van toepassing op Hemidactylus turcicus, oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, Noord-Afrika en Zuidwest-Azië, die zich inmiddels ook over Noord- en Midden-Amerika heeft verspreid.
Daggekko’s
Van Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en de Comoren komen de in de terrariumliefhebberij inmiddels bekend geworden fraaie daggekko’s (Phelsuma). Ook op het vaste land van Oost Afrika, de kust van Tanzania, komt een soort voor (Phelsuma dubia). Deze, zoals de naam al zegt, dagactieve hagedisjes zijn kleine insecteneters. Daarnaast likken ze graag aan wat zoet fruit en zoete vloeistoffen. Deze hagedisjes meestal tussen de 10 en de 15 cm en hebben hechtschijfjes aan hun vingers. Deze hechtschijfjes lijken op zuignapjes, maar bij nadere beschouwing onder de microscoop blijken het lamelletjes te zijn met uiterst kleine hechtschijfjes. Deze schijfjes zijn zo fijn dat de gekko’s zich zelfs over gladde oppervlakken, zoals glas, gemakkelijk en snel kunnen bewegen.
Bekende soorten zijn:
De goudstofdaggekko (Phelsuma laticauda) uit Noordwest-Madagaskar en de Comoren. Deze soort heeft zeer veel behoefte aan zon.
De pauwoogdaggekko (Phelsuma quadriocellata) uit Oost-Madagaskar; Perinet. Deze soort wordt ongeveer 12 cm lang en heeft behoefte aan een tamelijk vochtige omgeving. Vooral ’s nachts mag de luchtvochtigheid toenemen tot 90 – 100%. In juli en augustus wordt het daar gemiddeld wat koeler en het is aan te bevelen dit in het terrarium na te bootsen.
De blauwstaartdaggekko (Phelsuma cepediana) is afkomstig van Mauritius en leeft daar graag op de bladeren van de palmbomen.
De gestreepte daggekko (Phelsuma lineata chlorescelis). Deze soort komt van Madagaskar (Perinet). Het is een regenwoudbewoner, die op de bomen leeft.
Aangezien de handel in reptielen de laatste jaren veel belangstelling heeft gehad voor Madagaskar, worden er momenteel regelmatig allerlei soorten aangeboden, waaronder ook een betrekkelijk nieuwe soort: (Phelsuma klemmeri; 1991).
Deze soort is afkomstig van Noordwest-Madagaskar. Hij leeft daar in het regenwoud en stelt een dicht beplant terrarium op prijs.
Groter dan de gemiddelde daggekko’s worden de reuzendaggekko’s: Phelsuma m. madagascariensis, Phelsuma m. grandis en Phelsuma standingi. Deze worden circa 30cm. Veel van deze grote soorten leven graag op de bomen van de bananenplantages.
Van Phelsuma m. grandis is bekend dat de soort paarvorming kent en wanneer men eenmaal een goed stel bij elkaar heeft gebracht dat eieren produceert is het niet verstandig dit stel later nog te scheiden.
Daggekko’s leggen hun eieren per twee tegelijk. De twee aanvankelijk nog zachte, plastische, eieren harden uit op het substraat waarop ze gelegd werden. Ze groeien niet tijdens de ontwikkeling van het jong erin. De eieren van deze daggekko’s komen na ongeveer 8 weken uit. Met deze hagedissen worden op grote schaal goede kweekresultaten bereikt.
Er komen in de wereld meer daggekko’s voor. De kleinste daggekko’s komen uit het noorden van Zuid-Amerika, de Antillen, Midden-Amerika en Florida.
Deze behoren tot de dwergdaggekko’s (Gonatodes).
Gonatodes albogularis fuscus komt uit het noorden van Zuid-Amerika, Cuba en Midden-Amerika. Hij wordt circa 10 cm. Deze soort kent een sterke geslachtsdimorfie; een verschijnsel waarbij mannetjes en vrouwtjes qua uiterlijk, kleur en tekening, sterk kunnen verschillen.
Gonatodes vittatus is afkomstig uit het noorden van Zuid-Amerika en Trinidad en wordt niet groter dan 8,5 cm.
Grondbewonende gekko’s
Naast boombewonende gekko’s zijn er ook veel grondbewonende gekko’s. Vrijwel zonder uitzondering zijn het territoriumvormers die hun eigen grondgebied verdedigen. De meeste zijn in de schemer en ’s nachts actief. Veel grondbewonende gekko’s komen uit woestijnachtige, droge gebieden waar het ’s nachts behoorlijk afkoelt en waar het ’s ochtends als gevolg van dauw behoorlijk vochtig kan zijn. Vrijwel in en aan de rand van alle bekende woestijnen komen grondbewonende gekko’s voor.
Wat dat betreft stellen ze nogal extreme eisen aan de klimaatbeheersing in het terrarium. Qua grootte variëren ze van 15 tot 25 cm. Bekende soorten zijn:
De luipaardgekko, ook pantergekko (Eublepharis macularius) uit Klein Azië: Afganistan, Irak, Iran en Noordwest-India.
De gebandeerde gekko (Coleonyx variegatus) uit het zuidwesten van de VS en Noordwest-Mexico. Circa 14 cm.
De dikstaartgekko (Hemitheconyx caudicinctus) uit West-Afrika; Senegal en Kameroen. Circa 20 cm.
De wondergekko (Teratoscincus scincus) uit Zuidwest- en Centraal-Azië, Noord-Afganistan, Noord-Iran, en hij komt voor van Zuid-Rusland tot West- jonkie l China.
Minder bekende daggekko’s zijn de 3 soorten grondbewonende Namibische daggekko (Rhotropus) uit de Namibiëwoestijn (The Namib) en de 3 soorten Zuidafrikaanse ‘blafgeitjes‘ (Ptenopus).
Uiteraard zijn er nog veel meer families en soorten grondbewonende gekko’s.
De meeste gekko’s maken een ’tikkend’ geluid om hun territorium af te bakenen. Het zijn allemaal kleine levende insecteneters. De meeste trekken zich overdag terug in zelfgemaakte of gevonden holen, wanneer het buiten veel te warm is.
Deze dieren moeten in een woestijnterrarium worden gehouden. De meeste van deze grondbewonende gekko’s behoren tot de categorie van gemakkelijk te houden en te kweken terrariumdieren. Gekko’s worden gemiddeld 10 tot 20 jaar oud.
Voor meer info en grote foto’s van de wondergekko klik: (hier)
Aardleguaantjes
Leguaanachtigen zijn wat verspreidingsgebied betreft hoofdzakelijk beperkt tot de nieuwe wereld. Dit op enkele uitzonderingen na. Uit Chili en Peru komen de laatste tijd regelmatig aardleguaantjes (Liolaemus) op de markt. Aangezien deze landen onlangs exportbeperkingen hebben aangekondigd zal dit wel snel minder gaan worden. De situatie is nog wel zo dat veel liefhebbers behoorlijk wat soorten in hun bezit hebben. Het gaat meestal om kleine hagedissen van 15 tot 25 cm. Het zijn hoofdzakelijk kleine insecteneters. In hun natuurlijke biotopen eten ze waarschijnlijk ook bloemen van daar voorkomende succulenten.
Voor de inrichting van het terrarium is het belangrijk om te weten waar de dieren precies vandaan komen. Veel aardleguaantjes komen uit subtropisch gebieden. Veel soorten komen van berghellingen en zijn een behoorlijke afkoeling ’s nachts gewend. Het terrarium kan worden ingericht als een rots terrarium met stronken hout en enkele forse klimtakken.
Bekende soorten zijn het groene aardleguaantje (Liolaemus tenuis), het Chileense aardleguaantje (Liolaemus chilensis).
Veel aardleguaantjes hebben geen Nederlandse naam: Liolaemus kuhlmanni, L. nigromaculatus, L. gravenhorsti, L. niditus, L. lemniscatus, L. monticola. De aardleguaantjes vormen een grote familie met meer dan 150 soorten. Afhankelijk van de klimatologische omstandigheden in het natuurlijk biotoop zijn er eierleggende en eierlevendbarende (ovovivipare) soorten.
De ervaringen met deze dieren zijn ronduit positief te noemen. In het terrarium gedijen ze prima, eten goed en zijn zeer actief. Het is niet verstandig meerdere mannetjes van één soort bij elkaar te houden. Geef deze dieren bij voorkeur een ruim terrarium met voldoende klimgelegenheid en meerdere plaatsen om onder de lampen te kunnen liggen.
Voor meer info en grote foto’s van het Andesleguaantje klik: (hier)
Voor meer info en grote foto’s van het Chileens bergleguaantje klik: (hier).
Kameleons
Kameleons (Chamaeleonidae) worden als afstammelingen van de agamen beschouwd. Kameleons kunnen snel en opvallend van kleur veranderen. Daarnaast bezitten ze het opmerkelijke vermogen om hun ogen onafhankelijk van elkaar te laten functioneren. Ze hebben een tong die als het ware naar voren kan worden geschoten en waarmee ze een prooi kunnen vastgrijpen of plakken. Hun staart kan als grijporgaan worden gebruikt en dient als hulpmiddel om het evenwicht te bewaren en als ‘vijfde poot’.
Kameleons zijn echte boom- en struikbewoners. Het land van de kameleons is Madagaskar, maar ze komen ook voor in Oost-, Midden-, West- en Zuid-Afrika.
Kameleons verkleuren meer om hun emoties aan te geven en om hun lichaamstemperatuur te regelen dan om zich aan te passen aan hun omgeving. Hun standaardkleur heeft daar eigenlijk veel meer mee te maken.
De kameleons uit koudere streken (vaak uit de bergen) zijn veelal levend of eierlevendbarend, terwijl de soorten uit warmere omgeving vaak eieren leggen.
Kameleons zijn trage dieren die het bij gevaar meer van hun schutkleur moeten hebben dan van hun snelheid. Wel zullen ze bij dreigend gevaar trachten zich rustig aan het oog van hun belager te onttrekken.
Kameleons in rusthouding houden heel vaak één voorpoot onder hun onderkaak. Hun silhouet suggereert dan dat dit dier een gevaarlijk grote bek zou hebben. Dit kan mogelijke belagers afschrikken.
Kameleons zijn over het algemeen onverdraagzaam ten opzichte van soortgenoten. Ze zijn sterk onderling territoriumvormend en agressief; ze kunnen sterk psychische druk op elkaar uitoefenen, dat wil zeggen dat de aanwezigheid van een ander, dominant exemplaar zoveel stress veroorzaakt dat het zwakkere dier meestal in hongerstaking gaat en sterft.
Vooral kleine kameleons worden meestal niet oud, sommige soorten niet ouder dan jaar twee à drie jaar, o.a. de tapijtkameleon, (Furcifer lateralis).
Qua grootte kunnen kameleons sterk verschillen. Er zijn dwergkameleons (o.a. Bradypodium pumilus: 20-25 cm), en groot wordende soorten (Chamaeleo parsoni); 70 cm.
Afhankelijk van hun grootte eten kameleons kleine tot grote levende insecten, tot slangen, hagedissen en kleine zoogdieren of vogels toe.
Kameleons staan in de terrariumliefhebberij niet bekend als gemakkelijk te houden dieren. Ze stellen eisen aan het klimaat en de grootte van hun verblijf. Ze zijn snel onderhevig aan stress. Het zijn dus dieren die aan de gevorderde terrariumhouder zijn voorbehouden.
Er bestaat een vereniging in Nederland voor houders van kameleons. klik: (hier)
Binnen deze moeilijk te houden groep van dieren zijn de volgende soorten “wat minder moeilijk”:
De Jackson’s kameleon (Trioceros jacksonii), afkomstig uit Nairobi, Kenya, en Tanzania. Een groene kameleon uit het bergland, die een flinke afkoeling, tot bij het vriespunt, ’s nachts kan verdragen. Hij eet kleine, middelgrote en grote insecten. Afwisseling is welkom. Deze soort is eierlevendbarend. Het mannetje wordt gekenmerkt door 3 grote hoorns.
Hoehnelli kameleon (T. hoehnelli) is afkomstig uit Noordoost-Kenya. Leeft in berggebieden en wordt gevonden tot aan de sneeuwgrens. De soort is eierlevendbarend. Fischer’s kameleon (C. fischeri) is afkomstig uit Tanzania. Een zeer agressieve kameleon.
De Europese of gewone kameleon (C. chamaeleon), is afkomstig van de noordkust van Afrika, de eilanden in de Middellandsezee, het zuidelijk deel van Spanje en Portugal, Turkije en het westelijk deel van het Midden-Oosten. De normale kleur is geelbruin.
De laatste jaren is de Yemen kameleon (C. calyptratus) erg populair geworden. Dit blijkt een relatief gemakkelijk te houden kameleon te zijn, die ook nog eens heel erg mooi is en felle kleuren vertoont. Als klap op de vuurpijl wordt deze soort regelmatig en in grote aantallen met succes gekweekt. Dat heeft met zich meegebracht dat ze op vrijwel elke reptielenbeurs en in iedere reptielenwinkel tegen redelijke prijzen worden aangeboden. Ik zal deze soort niet beschrijven, kijk maar naar de plaatjes op de sites waarnaar ik doorlink. Nadat ik gestopt was met het actief terrarium houden heb ik in de zomer van 2008 voor een buurmeisje dat op vakantie ging, een paar weken voor een exemplaar van deze soort gezorgd. Mijn terrarium “sensoren” begonnen toen wel weer een beetje te kriebelen.
De wenkbrauwkameleon (Brookesia supercilliaris) is afkomstig van Madagaskar, uit de omgeving van Nosy Be. Brookesia’s zijn dwergkameleons. Deze soort leeft dichtbij en op de grond. Hij is meestal lichtbruin van kleur zonder verdere tekening. In tegenstelling tot andere kameleons kunnen Brookesia’s hun staart niet als grijporgaan gebruiken
Madagaskarleguanen
Ondanks het feit dat leguanen (Iguanidae) hoofdzakelijk in Noord- en Zuid-Amerika voorkomen, zijn er toch enkele uitzonderingen. Dat zijn de Fiji-leguanen (Brachylophus) op de Fiji-, Tonga- en Samoa-eilanden en de Madagaskarleguanen (Oplurus en Chalarodon) op Madagaskar. Leguanen worden als tegenhangers van agamen (Agamidae) beschouwd en ze komen meestal niet gezamenlijk voor. Het duidelijkste onderscheid tussen leguanen en agamen is de plaatsing van de tanden. Bij de agamen staan ze op het kaakbeen (acrodont) en bij leguanen tegen de binnenkant van het kaakbeen (pleurodont). Verder zijn agamen uiterlijk moeilijk van leguanen te onderscheiden. Wat opvalt is dat voor veel soorten bij de beide families een soort ’tegenhanger’ bij de andere familie kan worden aangewezen. Dat geldt zelfs voor voedselspecialisten zoals de moloch ook Bergduivel (Moloch horridus) met als tegenhanger in de leguanenfamilie de padhagedis (Phrynosoma cornutum).
De madagaskarleguanen (Oplurus) zijn sterke, gemakkelijk te verzorgen hagedissen. Ze eten zowel kleine als grote levende insecten en kunnen worden gehouden in een groot rotsterrarium met forse klimtakken, minimumafmetingen: 1.40 x 60 x 80 cm. Ze hebben veel behoefte aan stralingswarmte.
Op Madagaskar komen de geslachten Oplurus (vijf soorten) en Chalarodon (één soort) voor. Dit is opmerkelijk omdat hun verspreidingsgebied wordt omgeven door gebieden waarin slechts agamen worden aangetroffen. Qua uiterlijk lijken de Madagaskarleguanen sterk op de stekelleguanen (Sceloporus) en op de aardleguanen (Liolaemus). Er zijn de volgende soorten bekend:
Oplurus cuvieri, komt voor van Noord- tot midden West-Madagaskar. Deze soort wordt tot 40 cm lang, lijkt sterk op Oplurus cyclurus, maar wordt groter en heeft in de gestekelde staart smalle tussenstukken die bij Oplurus cyclurus ontbreken. Het is een boombewonende hagedis.
Oplurus quadrimaculatus, komt voor in Zuid-Madagaskar, van Tulear tot Fort-Dauphin en iets noordelijker. Ten westen van Anakara komt nog een op afgescheiden populatie voor. Deze soort wordt tot 40 cm lang. Hij leeft op rotsen en stenen. Hij wordt vaak aangetroffen samen met Oplurus saxicola.
Oplurus saxicola leeft evenals de vorige soort op rotsen en stenen. Hij blijft echter kleiner (totale lengte circa 23 cm). Zijn verspreidingsgebied is de zuidpunt van Madagaskar, binnen het zuidelijke verspreidingsgebied van Oplurus quadrimaculatus.
Dit is het gebied van Madagaskar met de hoogste gemiddelde temperaturen en de minste neerslag. Een bijzonderheid is dat deze soort voornamelijk op de voor dit heuvelachtige gebied kenmerkende uiterst gladde rotsen wordt gevonden. In zijn verspreidingsgebied is deze soort vrij algemeen.
Oplurus fierinensis heeft van alle soorten het kleinste verspreidingsgebied. Ze leven in West-Madagaskar tussen Tulear en Ampanihy. In dit kleine verspreidingsgebied is hij niet algemeen en het is dan ook de zeldzaamste soort. Het is een typische rotsbewoner.
Oplurus cylurus is evenals de eerstgenoemde soort een boombewoner. Hij komt voor van Midden-, West- tot Zuid-Madagaskar, van Morondava tot Fort Dauphin. Morondava vormt de grens tussen het verspreidingsgebied van Oplurus cuvieri en Oplurus cyclurus. Het gebied van Oplurus cyclurus is aanmerkelijk droger dan dat van Oplurus cuvieri. Met zijn zwarte banden op de rug, waarvan die over de nek het zwartst en wit omrand is, doet hij wat aan een halsbandleguaan denken (Crotaphytus collaris).
Basilisken
Basilisken (Basiliscus) behoren eveneens tot de leguaanachtigen. Ze komen voor van Zuid-Mexico tot Venezuela en Ecuador. Ze leven in het tropische regenwoud. De meeste soorten worden niet groter dan 90 cm, waarbij de staart ongeveer 2x de lengte van het lichaam bedraagt. Ze hebben goed ontwikkelde poten en scherpe nagels aan vingers en tenen. De meeste hebben een rugkam en een kam op de kop; deze kammen zijn bij de vrouwtjes veel minder ontwikkeld dan bij de mannetjes. Het zijn alle echte boombewoners.
Ze voeden zich met kleine en grote levende insecten en ook kikkers, vis en kleine hagedissen. Sommige soorten eten ook graag wat zoet fruit.
De helmbasilisk (Basiliscus basiliscus) komt uit het zuiden van Midden-Amerika, Columbia, Panama en Costa Rica. Deze soort wordt tot 80 cm.
De gestreepte basilisk (Basiliscus vittatus) komt uit Midden-Amerika. Deze soort wordt tot 75 cm.
De groene of kroonbasilisk (Basiliscus plumifrons) komt uit Guatamala tot Costa Rica. Deze soort wordt tot 70 cm. Deze fraaie groene soort is bij de terrariumhouders heel populair. Helaas zijn pas geïmporteerde exemplaren schuwen rennen vaak hun neuzen kapot tegen de ruiten van het terrarium. Dit schuwe gedrag verdwijnt snel wanneer de dieren in een ruim en goed beplant terrarium worden geplaatst met veel klimtakken en een flinke waterbak.
Groene basilisken worden in het terrarium regelmatig en al in meerdere generaties nagekweekt. Ze krijgen leggen eieren en leveren grote aantallen jongen (tot 25).
Deze soort wordt ook wel ‘Jesus Christ lizard‘ genoemd, vanwege zijn vermogen om zó snel op z’n achterpoten over het wateroppervlak te rennen dat hij er niet door heen zakt.
De smaragdbasilisk (Basiliscus galeritis) is afkomstig uit Ecuador. Deze soort wordt tot 90 cm. Dit zijn schuwe dieren, waar weinig terrariumervaring mee is. Ze worden maar zelden geïmporteerd. Verzorging identiek aan die van de andere soorten.
Agamen
Agamen (Agamidae) komen voor in Afrika, Zuidwest- en Zuid-Azië, Australië en in Zuidoost- Europa komt de hardoen (Laudakia stellio) voor. Hun biotopen bestaan uit droge gebieden, bosranden, rotsachtige landschappen, bergen, tot zandwoestijnen; daarnaast zijn er ook die in het regenwoud leven. Dat zij o.a. de wateragamen (Physignatus) uit Zuidoost Azië,
Nieuw-Guinea en Oost-Australië. Ook op Sri Lanka komen agamen voor die van groen en vocht houden.
Een echte waterminnende agamen zijn de Hydrosaurussen van Celebes, de Molukken en Nieuw-Guinea. Hiertoe behoort tevens de grootste agame de soa soa (Hydrosaurus amboinensis) die tot 1.20 meter lang kan worden. Agamen worden door deskundigen vaak als de tegenhangers van de leguanen beschouwd. De tanden van agamen staan op de kaakrand en die leguanen ernaast. De meeste uit droge gebieden afkomstige agamen hebben gekielde schubben, dat wil zeggen dat over de schubben een lengteribbel aanwezig is. Agamen hebben een krachtig gebit, waarbij snij- en hoektanden en kiezen kunnen worden onderscheiden. Ze hebben goede ogen en zijn sterk visueel ingesteld.
De meeste agamen zijn dagactief. Vooral agamen die in extreem warme en droge gebieden voorkomen, zoals de woestijnbewonende, hebben zich prima aan het leven daar aangepast.
Hun gedrag is volledig aan de daar heersende klimaatomstandigheden aangepast. Ze zonnen ’s ochtends en schuilen later op de dag tegen de hete zonnewarmte.
Evenals leguanen kennen de agamen ook een kopknikgedrag om wijfjes te lokken en hun territorium af te bakenen.
Onder de agamen zijn enkele uitzonderlijk gevormde soorten, zoals de Australische Moloch (Moloch horridus), de doornstaartagamen (Uromastyx).
Ze voeden zich met kleine en grote insecten en ook andere kleine dieren zoals jonge muizen en andere hagedissen.
De kolonistenagame (Agama agama) uit Midden- en Zuid-Afrika is ook een bekende soort. Deze wordt 25 tot 30 cm. De vrouwtjes blijven wat kleiner dan de mannetjes. De mannetjes hebben vaak een fraaie gele of oranje tot rode kop en staart. Ze hebben een gelijkmatige beschubbing. Het zijn meestal nogal schuwe dieren. In hun biotopen zoeken ze, ondanks dat, door mensen bewoonde gebieden op. In de natuur worden ze vaak aangetroffen met veel para-sieten zoals bloedmijten en teken.
De atlasagame (Agama impalearis) komt uit woestijn- en rotsachtige gebieden in Marokko, Algerije en Tunesië. De soort wordt 15 tot 20 cm en is meestal geelbruin van kleur. De mannetjes krijgen in de paartijd vaak een lichtblauwe kleur, met een gele kop en een gele rugstreep.
Doornstaartagamen
Doornstaartagamen (Uromastyx) zijn tamelijk plompe, trage hagedissen. Hun kop lijkt een beetje op die van een landschildpad.
Mogelijk heeft dat iets te maken met het veelal gelijksoortige voedsel dat zij gebruiken. Met hun krachtige poten en scherpe nagels graven zij diepe holen. De doornstaartagamen hebben het vermogen om hun staart als voedselopslagplaats te gebruiken; in perioden van voedselschaarste teren zij volledig op deze reserve. Veel hagedissen hebben dit vermogen maar door de dikke staart van de doornstaarten valt dit extra op. Doornstaartagamen zijn dieren die van nature in rotsachtige woestijngebieden leven.
Doornstaartagamen hebben veel behoefte aan warmte, een diepe bodem om in te graven en ’s nacht flinke afkoeling. In het terrarium moeten veel schuilmogelijkheden zijn zoals holen en ruimten onder platte stenen, waarin en waaronder zij zich kunnen verschuilen.
De bekendste soort is de Afrikaanse doornstaartagame (Uromastyx acanthinurus), die afkomstig is van Senegal tot Egypte. Deze soort is zéér variabel van kleur; geel, oranje tot rood en groene vlekken komen voor op een donkere, bijna zwarte ondergrond. Het zijn alleseters met een voorkeur voor plantaardig voedsel. Met name de bloemen van de paardensla lusten zij graag. De dieren mogen overdag extreem hoge temperaturen hebben (45 graden!) en een flinke afkoeling ’s nachts.
De grootste soort (tot 80 cm) is de Egyptische doornstaartagame of reuzendoornstaartagame (Uromastyx aegyptia). Ook deze soort bewoont rotswoestijnen en graaft diepe holen. Hij komt voor van Algerije tot Noord-Arabië.
Een andere bekende soort is de Indische doornstaartagame (Uromastyx hardwickii) die tot 35 cm lang wordt. De kleur van deze soort kan variëren van okergeel tot lichtbruin. Hij komt voor van West-Pakistan tot West-India.
De baardagame (Pogona viticeps) komt uit Australië. Het is daar een zeer algemene soort. Deze hagedis bereikt een lengte van maximaal 65 cm. Zijn naam dankt hij aan een huidplooi onder de keel die bij agitatie opgezet kan worden.
Ze leggen tot 50 eieren en zijn geliefde terrariumdieren, die reeds in meerdere generaties werden nagekweekt. Voor een mooie serie eigen foto’s klik: (hier).
Tot de hoekkopagamen behoren de agamen van het geslacht Gonocephalus en Acanthosaurus. Dit zijn echte boombewoners uit o.a. Noordoost-Australië, Nieuw-Guinea, de Salomonseilanden, Indonesië, en Sri Lanka. Ze worden 35-45 cm lang. Vooral de soorten van het geslacht Gonocephalus kunnen behoorlijk agressief zijn. Het zijn levende kleine en grote insecteneters. Vrijwel alle soorten zijn echte boombewoners.
De lierkopagame (Lyriocephalus scutatus), uit de bergwouden van Sri Lanka, is nauw verwant aan de hoekkopagamen. Ze worden tot 35 cm. Opvallend is de dikke knobbel op de bek. Het is een grondbewoner die echter ook in de takken goed uit de voeten kan. Naast insecten nuttigt hij ook graag plantaardig voedsel.
De bloedzuiger (Calotes versicolor) behoort tot de prachtagamen. Ze worden tot 45 cm lang en hebben een groot verspreidingsgebied; Zuidwest-Azië, Sri Lanka, tot Zuid-China en Indonesië (Sumatra). Ze leggen tot 25 eieren. Het is een zeer algemene hagedis in zijn verspreidingsgebied.
Een andere prachtagame is de Loendoek (Bronchocela christatellus). Deze is fraai groen van kleur en heeft een hoge nekkam met oranje tot rood punten.
Deze soort bewoont het altijd vochtige regenwoud van Borneo.
De dove agamen (Cophotis) komen eveneens van Sri Lanka. Ze hebben grote dakpanachtige schubben en hebben een stekel op de neus, evenals de neushoornagamen (Ceratophora). De dove agame van Sri Lanka (Cophotis ceylanica), wordt 15 cm lang, kan verkleuren als een kameleon en is levendbarend. Uit de terrariumpraktijk blijkt dat het moeilijk te houden dieren zijn. Waarschijnlijk heeft dit mede te maken met voedselspecialisme (mieren en termieten?).
De vlinderagame (Leiolepis belliana) komt uit Zuidoost-Azië en staat niet als gemakkelijk bekend.
De sita-agamen (Sitana) en het vliegende draakje (Draco volans) zijn ook bekend. Van het vliegende draakje zijn meerdere soorten beschreven. Ook deze blijken echter in een terrarium moeilijk in leven te houden. Ook hier gaat het weer om voedselspecialisten (miereneters!). Deze vliegende draakjes zijn inderdaad goede vliegers (zwevers) die, gebruikmakend van lange ribben met brede huidplooien, van boom naar boom kunnen zweven.
Skinken
Skinken komen overal voor in de tropen en de warmere gematigde zones van Zuidoost-Azië, Australië en Afrika. De meeste skinken hebben een rolrond lichaam met gladde schubben. De meeste hebben een dikke nek, waardoor kop en lichaam als het ware in één lijn in elkaar overgaan. Veel skinken hebben een glanzende huid. De meeste skinken zijn bodembewoners, maar er zijn ook typische boombewoners zoals de vertegenwoordigers van het geslacht Lamprolepis, waaronder de smaragdskink (Lamprolepis smaragdina).
De meeste skinken jagen op insecten, slakken, jonge muizen en andere hagedissen maar er zijn ook echte planteneters. Opmerkelijk is dat het meestal de groter wordende soorten zijn die (ook) plantaardig voedsel eten.
De meeste skinken likken graag aan wat zoet fruit en eten graag een stukje banaan.
De apothekerskink (Scincus scincus), behoort tot de zandskinken en is afkomstig uit Noord-Afrika. Hij leeft een groot deel van de dag onder het warme, rulle zand. Hij voedt zich met kleine insecten.
De berberskink (Eumeces schneideri) komt uit Noord-Afrika tot West-Azië. Hij is afkomstig uit savanne-achtige tot droge rotsachtige gebieden. Het is een sterke soort die gemakkelijk aan het eten van dood voedsel zoals reepjes vlees, kattenvoer en diepvriesvoedsel kan worden gewend.
De blauwstaartskink (Mabuya quinquetaeniata margaritifer) is afkomstig uit Oost-Afrika. De mannetjes van deze soort hebben een oranjebruine staart, de vrouwtjes een blauwe. Het zijn snelle forse skinken die tot 25 cm lang kunnen worden.
Ze zijn agressief ten opzichte van kleinere andere hagedissen. Deze soort legt eieren. Het zijn kleine tot middelgrote insecteneters. In de natuur zijn het cultuurvolgers die zich graag in de buurt van menselijke nederzettingen ophouden.
De gewone blauwtongskink (Tiliqua scincoides) behoort tot de blauwtongskinken. Deze zijn afkomstig van Australië, Tasmanië, Nieuw-Guinea en enkele Indonesische eilanden. Ze leven in halfwoestijnen, steppen, en randen van wouden.
De slakkenskink (Hemisphaeridon gerrardi), die vroeger ook tot de blauwtongskinken wordt gerekend, heeft echter een roze tong.
De gewone blauwtongskink (Tiliqua gigas) is een typische bodembewoner. Hij voedt zich hoofdzakelijk met plantaardige kost. Deze soort wordt tot 50 cm lang. Ze zijn eierlevendbarend en het wijfje werpt 6 tot 20 jongen.
De parelskink (Chalcides ocellatus) komt voor in het gehele Middellandse-Zeegebied, Afrika tot aan Somalië, en in Azië tot aan India. Het zijn gladde, rolronde, lange hagedissen met een spitse kop. De poten zijn enigszins gedegenereerd. Ze houden van rul los zand en bevinden zich vaak in randbeplanting, tussen bedoornde struiken en cacteeën. Het is een dagactieve bodembewoner die echter ondanks zijn relatief kleine pootjes prima kan klimmen. Het zijn kleine insecteneters, op sommige plaatsen hebben zij zich ontwikkeld tot slakkeneters. Hoewel ze hoofdzakelijk goudbruin met zwarte stippen getekend zijn, varieert de tekening en kleur afhankelijk van hun plaats van afkomst. Volwassen dieren worden tot 40 cm. In het Middellandse-Zeegebied meestal kleiner. Het zijn sterke, gemakkelijk te houden en te kweken dieren.
Ze zijn eierlevendbarend en werpen 4 tot 12 jongen. De jongen zijn onderling snel agressief en moeten gescheiden opgroeien.
De smaragdskink (Lamprolepis smaragdina) is een echte boombewoner. Hij is afkomstig uit Zuidoost-Azië; de Filipijnen, Nieuw-Guinea en enkele kleine eilanden daar in de buurt. Hij leeft in het tropische regenwoud. Het lichaam is rolrond, glanzend groen, naar de staart overgaand in goudbruin. Hij heeft een spitse kop en een ronde puntige lange staart. Het is een kleine insecteneter die ook graag aan zoet fruit likt. De smaragdskink staat bij terrariumhouders niet als gemakkelijk te boek.
Voor meer info en grote foto’s van de blauwstaartskink klik: (hier)
Voor meer info en grote foto’s van de parelskink klik: (hier)
Voor meer info en grote foto’s van de slakkenskink klik: (hier)
Voor meer info en grote foto’s van de vuurskink klik: (hier)
Varanen
De meeste varanen (Varanidae) worden groot. Langer dan een meter. Het zijn slanke hagedissen, met een relatief lange nek, een spitse kop met een gespleten tong, krachtige poten en klauwen en een lenig lichaam.
Australië is hét werelddeel van de varanen, maar ook in Azië en Afrika komen ze voor.
De grootste soort is de Komodovaraan (Varanus comodorensis), die 3 meter lang kan worden. Het zijn dieren die geïsoleerd op o.a. het eiland Komodo voorkomen. Ze voeden zich daar met jonge herten en varkens, die zij aanvallen en in stukken scheuren. Ze eten echter ook graag aas dat ze op grote afstanden ruiken en opsporen. Mede vanwege dit eten van aas hebben zij een zeer agressieve bacteriënfauna in hun bek, waardoor hun beet vrijwel zonder uitzondering altijd dodelijk is, ook voor de mens. Deze laatste theorie wordt overigens weer tegengesproken. Deze soort wordt zwaar beschermd. Slechts enkele dierentuinen hebben deze varaan in hun collectie en er wordt de laatste jaren steeds beter mee gekweekt.
De meeste varanen worden te groot om in een terrarium te houden en doordat het vlees, vis en ook aaseters zijn, kunnen hun uitwerpselen behoorlijk stinken.
De nijlvaraan (Varanus niloticus) uit Afrika wordt 2,5 meter.
De Bengaalse varaan (Varanus bengalensis) uit Azië wordt 2,5 meter.
De witkeelvaraan (Varanus exanthematicus albigularis) uit Midden-Afrika wordt 2 meter.
De reuzenvaraan (Varanus giganteus) uit Australië wordt 2,5 meter.
Er zijn ook varanen die relatief klein blijven, de zgn. dwergvaranen: de stekelvaraan (Varanus storri) 20 cm en de Timorvaraan (Varanus timorensis) 45 cm.
Een van de meest door de handel aangeboden varanen is de gewone woestijnvaraan (Varanus exanthematicus).
Deze uit Midden-Afrika afkomstige varanen worden ongeveer een meter lang. Het zijn varanen die aan de rand van woestijnen leven en in een groot woestijnterrarium kunnen worden gehouden. Varanen zijn betrekkelijk intelligente hagedissen die aan hun verzorger wennen en tam kunnen worden. In de regel brengt de verzorging weinig problemen met zich mee.
Een uitzondering vormen de uit Nieuw-Guinea afkomstige smaragdvaraan (Varanus prasinus). Regenwouden vormen hun oorspronkelijke leefgebied; zij zullen dus in een heel ander type terrarium moeten worden verzorgd. Uit import afkomstige dieren zijn vaak ernstig verzwakt en hebben een behoorlijke periode nodig om weer bij te komen.