Selecteer een pagina

Agalychnis callidryas

De roodoogkikker (Agalychnis callidryas)

De eerste keer dat ik deze kikker zag was op een indrukwekkende kleurenfoto van Arend van den Nieuwenhuizen (overleden 20 sept. 2015) in de 45ste jaargang van Het Aquarium, in een artikel van Theo Cornelissen met de titel: “Ogen die je doen dromen …”. Wat dat betreft was Arend iemand die een dier wel zo wist neer te zetten dat dit maximaal tot z’n recht kwam. Hij schreef bij de foto: “De mooiste kikker ter wereld”. Natuurlijk is dat een kwestie van smaak en zijn er inmiddels nog heel veel ook heel mooie kikkers gevonden, maar het zegt wel iets over deze soort. Deze roodoogkikker is wel een kikker die zich er voor leent om uitgebreid en van allerlei kanten te fotograferen. De soort is dusdanig fotogeniek dat je hem terugvindt op posters, omslagen van boeken en allerlei foldermateriaal. Kort voor of na de kennismaking via Het Aquarium hoorde ik dat Erik van Eysden, aan de Stephensonstraat in Den Haag, met wie ik via Lacerta eerder al kennis had gemaakt, een aantal exemplaren van deze soort los in de serre in zijn woning hield en daar zelfs ook mee kweekte. Deze serre was beplant met heel veel grote kamerplanten. In die tijd woonde ik zelf in nog Delft. Erik wilde graag het risico van uitval spreiden door de larven van de roodogen bij een aantal liefhebbers uit te zetten en zo kwam ik zelf ook in het bezit van deze prachtige kikker.

Agalychnis callidryas 001

Kleurplaat in: The Hylid Frogs of Middle America, Willam E. Duellman 1970.

 

Agalychnis callidryas 002

Dusdanig fotogeniek dat je hem terugvindt op posters, omslagen van boeken en allerlei foldermateriaal.

Agalychnis callidryas 003

Kleurenfoto van Arend van den Nieuwenhuizen in de 45ste jaargang van Het Aquarium, in een artikel van Theo Cornelissen. De eerste foto van deze soort die ik ooit zag.

De roodoogkikker behoort tot de zogenaamde makikikkers, de kikkers waartoe ook Phyllomedusa behoort hebben relatief lange poten en bewegen zich heel behoedzaam van tak tot tal door deze met de “handen en voeten” vast te pakken zoals ook maki’s dat kunnen doen. Dat neemt niet weg dat ze ook flinke sprongen kunnen maken. Het lichaam van deze kikkers is helder groen en de roodoog heeft enkele donkere blauwe vlekken op de flanken. Wat dat betreft kan niets beter de kleur beschrijven dan een goede foto, dus verwijs ik daar graag naar. Het rood van het oog is eigenlijk te vergelijken met het oogwit van ons menselijk oog. De pupil die overdag gesloten is toont zwart. Naarmate die bij gebrek aan licht steeds verder geopend wordt, wordt deze steeds groter en bij maximale opening is het oog een grote pupil en dus zwart. De roodoogkikkers met fel grote rode ogen zijn dus meestal overdag gefotografeerd waardoor de kikker haar pupillen sluit tegen het veel te felle en overdadige daglicht. Makikikkers zijn allemaal echte nachtactieve kikkers die overdag als grote zuignappen, meestal hoog in de bomen, tegen de achterkant van bladeren verscholen zitten. Zodra het donker wordt komen ze tevoorschijn.

Voor een fimpje op YouTube klik: (hier)

Agalychnis callidryas 004

De mannetjes kunnen kwaken en roepen de vrouwtjes naar de broedplaatsen. Hier een exemplaar gefotografeerd in de natuur in Costa Rica. Foto: Frieda Jansen.

Agalychnis callidryas 005

Mannetje omklemt vrouwtje voor het leggen van de eieren.

Agalychnis callidryas 006

idem. Beide foto’s: Frieda Jansen.

De felle kleuren van deze kikker zijn flashkleuren die dienen om predatoren af te schrikken. Bij de roodoogmakikikker wordt het vrouwtje groter dan het mannetje, resp. 7 en 5 cm. Ze komen voor in zuidoostelijk Mexico via Honduras en het Caribische kust tot aan de Colombiaanse grens met Panama, inclusief Belize, Nicaragua, Costa Rica en Guatemala. Veel van de dieren die vroeger werden geïmporteerd kwamen uit Costa Rica. Hun voedsel bestaat uit insecten en spinnen, maar ook kleine kikkers en jonge gekko’s. Ze komen voor in genoemde landen in tropisch regenwoud met bij voorkeur een hoge luchtvochtigheidsgraad en temperaturen van 20 tot 25 graden Celsius.

Agalychnis callidryas 007

Een legsel eieren 1975 bij Erik van Eysden in Den Haag.

Agalychnis callidryas 008

Opvallend is de lichtblauwe kleur van de eieren.

Agalychnis callidryas 009

Een legsel eieren zoals aangetroffen in de natuur. Foto: Frieda Jansen evenals de 2 foto’s hieronder.

e

Na ongeveer een week begint de gelatine te verwateren.

 

Agalychnis callidryas 011

en valt de larf in het water.

Agalychnis callidryas 012

Bij Erik metamorfoseerden de larven na circa 50 dagen, terwijl dat bij Arthur Heller en mij reeds na 40 dagen het geval was. Hier een larf bij welke de achterpoten reeds zijn ontwikkeld en doorgebroken.

Aan het begin van de regentijd planten ze zich voort. Tijdens het voortplantingsritueel roept het mannetje de vrouwtjes door te kwaken. Het zijn de vrouwtjes die actief op zoek gaan naar een
geschikt mannetje. Het mannetje klampt zich als hij werd verkozen op de rug van het vrouwtje vast en bevrucht de eieren. De eieren, die blauwachtig van kleur zijn, worden als grote eierklompen
op de onderkant van boven water hangende bladeren gelegd. Aan het eind van de ontwikkelingsfase in het ei lost de gelatine van het ei op waardoor de larven als het goed gaat in het water vallen. Hier ontwikkelen ze zich verder en metamorfoseren tot kleine roodoogkikkertjes. In Costa Rica leeft een kattenoogslang (Leptodeira septentrionalis) die in deze periode gespecialiseerd is in het opsporen en opeten van de eieren en larven van de roodoogkikker.

Agalychnis callidryas 013

Een jonge roodoogkikker, enkele maanden oud (jong).

Agalychnis callidryas 014

Veel rood betekent veel licht, een opname overdag.

Agalychnis callidryas 015

Bij lage temperaturen blijken de roodogen helemaal niet groen.

Agalychnis callidryas 016

Vooral het blauw van de flanken werd bij de nakweek niet zo fel van kleur.

Agalychnis callidryas 017

Gaaf deze kikkers uit nakweek te hebben groot gebracht.

Agalychnis callidryas 018

De vrouwtjes groeiden aanmerkelijk sneller door dan de mannetjes. Maar worden uiteindelijk ook groter.

Roodoogkikkers in de terrariumliefhebberij
De roodoogkikker op zich is al lang bekend. In de “Kikkerbijbel” The Hylid Frogs of Middle America, Willam E. Duellman deel 1, 1970, blz. 87-98, wordt de soort uitgebreid en tot in details besproken. De eerste die hem officieel beschreef was Cope, 1864. In maart 1976 publiceerde Hans Pabst in Lacerta, 34ste jaargang, nr 6-7 een artikel: “Het verzorgen en kweken van Agalychnis callidryas in een paludarium”. Hij beschrijft de amplexus van de kikkers van 18-20 mei en 28 mei en de opbrengst: een kluit eieren van circa 80 stuks. Na 10 dagen ontwikkeling op het blad vielen de larven in het water. Het uiteindelijk resultaat van deze kweek was teleurstellend. De meeste kikkertjes bleken onderontwikkelde slappe dunne pootjes te hebben kennelijk als gevolg van een gebrek in het voedsel.

In 1981 beschrijft Erik van Eysden in Lacerta 40ste jaargang nr 3 en 4 een wat succesvollere kweek met deze kikker. Na de dieren eerst in een terrarium te hebben gehuisvest liet hij ze in juli los in een dicht beplante serre met daarin ook een open aquarium van 125x25x25cm. Hij voerde daar met insecten als wasmotten en hun larven, grote krekels, bromvliegen en weideplankton. In de natuur “roepen” de mannetjes de wijfjes en kort voor het leggen van de eieren gaat het wijfje even het water in om vocht op te nemen in haar blaas. Zonder dit water kan het gelatineachtige omhulsel van het ei niet zwellen en drogen de eieren uit.

Agalychnis callidryas 019

Niets is mooier dan deze dieren in de natuur aan te treffen, te fotograferen en vervolgens weer vrij te laten. Foto Frieda Jansen.

In augustus 1974 werden bij Erik van Eysden de eerste eierlegsels gevonden op het blad van een Maranta. Het waren er circa 40, blauwgroen van kleur. Dit legsel ging verloren als gevolg van sproeien met kraanwater, waardoor de larven te vroeg te water gingen en verdronken. In juli 1975 had hij opnieuw een legsel en later nog een paar. De meeste legsels kwamen uit na 7-8 dagen. Op een bepaald moment had hij circa 125 larven. Hij voerde met Tetraphyll, gistvlokken, brandnetelpoeder en gezeefd slootplankton. Van deze partij larven heb ik er een stuk of 15 gekregen destijds. Naast het door Erik gegeven voer gaf ik ook gistocal op het water dat met de tetraphyllvlokken mee naar binnen werd geslobberd. Bij Erik metamorfoseerden de larven na circa 50 dagen, terwijl dat bij Arthur Heller en mij reeds na 40 dagen het geval was. Zelf heb ik betrekkelijk weinig uitval gehad en de jonge kikkertje groeiden voorspoedig op voor met gistocal bepoederde jonge krekels. Persoonlijk denk ik dat vooral de gistocal een belangrijke rol gespeeld heeft bij het gezond ontwikkelen van het skelet. De nakweek jonge dieren hadden wel over het algemeen bij mij iets minder felle kleuren dan de wildvang oude dieren.

Tegenwoordig wordt er waarschijnlijk veel vaker met deze kikkers gekweekt, maar toentertijd waren wij pioniers en moesten alles nog zelf ervaren en uitvinden. Wat dat betreft heeft er met betrekking tot het kweken van reptielen en amfibieën een enorme ontwikkeling plaats gevonden.

Met speciale dank aan Frieda Jansen die tijdens haar laatste vakantie in Costa Rica, met haar man Stanley Kolader, foto’s maakte van deze soort en ze belangeloos aan mij ter beschikking stelde.

Translate »