Algemeen
Amfibieën zijn tweeslachtige dieren. Dat wil zeggen dat ze een larvaal stadium kennen. In dat larvale stadium maken de meeste soorten gebruik van kieuwademhaling. Tijdens de metamorfose, een ingewikkeld proces waarbij wordt overgegaan van kieuw- op longademhaling, verlaat het dier het larvale stadium en krijgt zijn definitieve vorm: imago. Tot de amfibieën behoren de kikkers, de padden en de salamanders. Van al deze groepen zijn er specifieke waterbewoners en landbewoners. Andere hebben zich tot boombewoners ontwikkeld.
Amfibieën komen in dezelfde klimaatzones voor als reptielen. In geval van extreme koude houden zij een winterslaap.
In geval van extreme warmte en droogte houden zij een zomerslaap. Zij doen dit om (als soort) te kunnen overleven.
Inheemse amfibieën
Kikkers, padden en salamanders
Onze inheemse amfibieën blijken uiterst nuttige dieren te zijn. Ze vangen veel schadelijke insecten weg en blijken belangrijke bio-indicatoren te zijn. Ze functioneren als ‘graadmeters’ waaraan kan worden afgelezen hoe het met het milieu in het algemeen en met de kwaliteit van hun natuurlijke leefgebieden is gesteld. Uit veel chemisch vervuild water zijn de kikkers verdwenen. Echter, als gevolg van gericht milieubeleid, blijkt dat ze op veel plaatsen weer terugkomen. Veel kikkers en padden produceren grote aantallen nakomelingen. Hierdoor vormen ze een belangrijke schakel in de voedselketen en zijn ze in staat om in geval van verlies van grote aantallen zich toch weer snel te herstellen. Net als de reptielen zijn alle inheemse amfibieën door middel van de Nederlandse natuurbeschermingswet beschermd. Wij hebben in Nederland nog steeds 6 soorten kikkers, 5 soorten padden en 5 soorten salamanders.
Inheemse kikkers
De meest algemene kikkersoort in Nederland is de bruine kikker (Pelophylax temporaria). Deze soort komt voor in Noorden Midden-Europa, Azië, tot in Japan. Er zijn meerdere ondersoorten van beschreven. De bruine kikker is er een die zich gemakkelijk aanpast. Hij stelt geen specifieke eisen aan zijn biotoop, anders dan dat het in enige mate vochtig moet zijn. Ze kunnen tot 10 cm groot worden. Ze voeden zich met levende insecten, slakken en wormen.
De heikikker ( Pelophylax arvaIis) behoort tot de bruine kikkers en is daarvan de zeldzaamste soort. Hij komt voor in midden Europa, tot in Noord-Zweden, en Rusland. Hij wordt in Nederland veelal in veenachtige gebieden en graslanden gevonden. De soort leeft in geïsoleerde groepjes en het aantal is de laatste jaren helaas sterk teruggelopen.
De meerkikker of grote groene kikker (Pelophylax ridibunda) komt voor in Noord-Afrika, Zuid- en midden Europa, tot en met het westen van Azië. Hij is de grootste van onze kikkers en wordt tot 15 cm. De mannetjes blijven wat kleiner dan de wijfjes. Ze eten hetzelfde als de bruine kikker, maar pakken ook muisjes, kleine hagedissen en andere kikkers.
Afhankelijk van het voedselaanbod kan hun grootte verschillen. Ze overwinteren in modderige bodems van poelen en plassen en in het voorjaar kunnen grote wijfjes wel 10.000 eieren produceren.
De waterkikker, poelkikker of gewone groene kikker, tegenwoordig: bastaardkikker (Pelophylax lessonae) is de bekendste kikker van de groene kikkers. Ze worden ook wel de boerennachtegaal genoemd vanwege hun gekwaak dat in koren tot ver in de omgeving te horen kan zijn. Hij komt voor in geheel Europa, tot aan de Wolga. Hij geeft de voorkeur aan gebieden met ondiepe poeltjes en plassen, maar stelt voor het overige ook weinig eisen aan zijn biotoop.
Naast deze twee bekende groene kikkers kennen we in Nederland ook nog de middelste groene kikker (Pelophylax esculenta).
Het staat echter nog ter discussie of dit werkelijk een afzonderlijke soort is of een ondersoort van de gewone groene kikker. Waarschijnlijk is het een kruising tussen de meer- en de poelkikker.
Een bijzondere en helaas ook zeldzame verschijning in Nederland is de boomkikker (Hyla arborea). Deze soort heeft een heel groot verspreidingsgebied: Zuid- en midden Europa, Noord-Afrika, Klein-Azië tot de Japanse archipel. Het is een landbewonende kikker die tot 5 cm groot wordt. De kleur is groen, maar ze kunnen van kleur veranderen. Ze kunnen van grasgroen, naar grijs, bruin en geel verkleuren. Deze verkleuring heeft alles te maken met temperatuur en gemoedstoestand. Het zijn kleine insecteneters die met flinke sprongen, van tak naar tak, hun prooien bemachtigen. Met behulp van hechtschijfjes aan hun vingers en tenen kunnen zij zich gemakkelijk, ook op gladde oppervlakken, vasthouden.
Inheemse padden
De gewone pad (Bufo bufo) komt voor in vrijwel geheel Europa en Azië. Hoewel hij nog steeds heel algemeen is, worden zijn biotopen bedreigd. De gewone pad is variabel van kleur, geelachtig, bruin tot vrijwel zwart. Het is een schemer en nachtactief dier en trekt zich overdag terug op donkere, vochtige plekken onder stenen en stronken. De mannetjes kunnen een kort knorrend gekwaak laten horen. Ze leggen hun eieren bij voorkeur op de plaats waar ze zelf werden geboren en leggen soms hele afstanden af om die plaatsen weer te bereiken. Hierdoor ontstaat in het voorjaar de zogenaamde paddentrek. Tijdens deze trek worden veel dieren het slachtoffer van auto’s en ander verkeer. Momenteel worden er hier en daar paddentunnels onder wegen aangelegd om de dieren voor dit doodrijden te behoeden.
De rugstreeppad (Bufo calamita) dankt zijn naam aan de gele rugstreep. Het is een klein dier dat tot 8 cm wordt. Deze padden springen veel meer dan dat zij lopen. Hij leeft vooral op het platteland en komt voor in Zuid-Europa tot aan Polen. In Nederland is hij behoorlijk algemeen. Hij wordt meestal pas na de schemering actief en daarom hebben veel mensen hem nog nooit gezien. Qua voedselgedrag wijkt hij niet af van andere padden.
De vroedmeesterpad (Alytes obstetricans) is een onopvallend padje dat nauwelijks meer dan 5 cm wordt. Hij komt voor in West-Europa, vanaf Frankrijk tot het Duitse Harzgebergte. In Nederland wordt hij uitsluitend in Zuid- Limburg gevonden. De soort dankt zijn naam aan het gedrag waarbij het mannetje de snoeren eieren om zijn achterpoten windt en verzorgt. Na ongeveer een maand laat hij de larven in stilstaand water uitkomen. Pas na een jaar metamor-foseren de larven en komen de padjes op het land.
De knoflookpad (Pelobates fuscus) wordt tot 8 cm. Hij heeft een groot verspreidingsgebied, van Rusland tot Frankrijk. Hij komt zeldzaam voor in Oost-Nederland. Meestal houdt hij zich op in de buurt van rivieren, maar heeft een uitgesproken voorkeur voor terreinen met grof los zand. Wanneer zij worden beetgepakt scheiden zij een stof af die naar knoflook ruikt. Er zijn meerdere soorten knoflookpadden.
De geelbuikvuurpad (Bombina variegata) komt voor in Midden- en West-Europa, met uitzondering van Spanje en Portugal,
tot voorbij de Karpaten. In Nederland komt hij uitsluitend in het heuvellandschap van Zuid-Limburg voor. Hij is sterk aan water gebonden. Het is een bijna aquatiele pad, die vrijwel altijd in het water te vinden is. Ze worden tot 5 cm groot. Wanneer ze zich bedreigd voelen, draaien zij zich op hun rug en tonen hun felle geelzwart gevlekte buikzijde. Bovendien scheiden zij als verdediging gelijkertijd een vergif uit.
Inheemse salamanders
Salamanders worden vaak met hagedissen verward. Toch zijn er heel duidelijke verschillen. De slijmhuid van de salamander verschilt duidelijk van de hoornhuid van de hagedis. Salamanders zijn gebonden aan een min of meer vochtige omgeving. We onderscheiden land- en watersalamanders.
Een echte landsalamander is de vuursalamander (Salamandra salamandra ). Deze soort wordt tot 20 cm en wordt als een van de mooiste amfibieën van Europa beschouwd. Hij heeft een gladde huid en een felle geelzwarte tekening. Het is een nachtdier dat zich voedt met slakken, regenwormen, larven van kevers en trage andere insecten. Hij komt voor in Europa en Noordwest-Afrika. Hij leeft in loofbosgebieden. In Nederland hier en daar in Zuid-Limburg, vooral in beukenbossen met poeltjes helder water. In Duitsland en België is hij veel meer algemeen. Vuurslamanders paren op het droge en het volgende jaar werpt het wijfje 50-70 larven in het water. Deze larven zijn al zo’n 3 cm lang en hebben reeds pootjes. Daarna metamorfoseren de larven na ongeveer drie maanden en verlaten het water. Vuursalamanders leven solitair maar overwinteren soms op gezamenlijke overwinteringsplaatsen.
De alpenwatersalamander (Mesotriton alpestris) komt voor in Midden-Europa, tot in Frankrijk en het noordwestelijke deel van Spanje en Noord-Italië. In Nederland komt hij voor op enkele plaatsen in het Oosten en het Zuiden. Hij heeft een voorkeur voor poeltjes in heuvelachtig terrein. Ze overwinteren op het droge. Ze worden meestal niet groter dan 12 cm.
De kamsalamander, of grote watersalamander (Triturus cristatus) kan tot 18 cm lang worden. De soort komt voor in midden en West-Europa. In Nederland is hij vrij algemeen. Ze voeden zich met allerlei waterinsecten, wormen en slakjes. Volwassen dieren zijn zeer vraatzuchtig en vergrijpen zich probleemloos aan kleinere soortgenoten.
De vinpootsalamander (Triturus helveticus) komt voor in een groot deel van West-Europa. In Nederland komt hij voor in Brabant en Zuid-Limburg. Meestal wordt hij gevonden in grote poelen en plassen, soms zelfs in langzaam stromend water, maar bij voorkeur op plaatsen waar veel waterplanten groeien. Een kenmerk van deze soort is het draadachtige uitsteekseltje aan het einde van de staart. Hoewel het een zoetwatersalamander is, worden ze hier en daar ook in licht brak water gevonden, waar ze zich ook kunnen voortplanten.
De kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris) is de meest van Europa en komt in vrijwel geheel Europa voor. Hij wordt zo’n 10 lang. Van april tot en met juni houdt hij zich in het water op. Daarna klimt hij op het land en zoekt daar de vochtige plaatsen op zoals o.a. vermolmd hout en mos. Hier overwintert hij ook. Ze worden vaak met grote aantallen bij elkaar aangetroffen.
Uitheemse amfibieën
Algemeen
Voor de terrariumhouder zijn de uitheemse amfibieën het meest interessant. Er zijn allerlei prachtige pijlgifkikkers, mantella‘s, kleine boomkikkertjes en padjes die zich uitstekend lenen om in een fraai ingericht regenwoudterrarium of paludarium te verzorgen. Veel soorten kunnen gemakkelijk worden gekweekt. Het voordeel van het kweken met amfibieën is dat het meestal gelijk grote aantallen nakomelingen oplevert. Welbeschouwd zouden amfibieën op grote schaal gekweekt moeten worden om de noodzaak van importeren te verkleinen of zelfs uit te sluiten. Een vergelijkbare ontwikkeling treffen we aan bij de kweek van veel soorten tropische vissen.
Als het gaat om Mantella’s mag ik vast wel stellen dat een van de grootste kenners van deze dieren op Madagascar woont en ze vaak in hun natuurlijke biotopen opzoekt en fotografeert. Dat is Olaf Pronk met wie ik al heel veel jaren contact heb. Wij hebben nog samen op karper gevist bij Don Bosco in Rijswijk. Ik heb zijn pijlgifkikkers bewonderd toen hij nog bij zijn ouders woonde. Hij heeft mij graag toestemming gegeven om wat van zijn foto’s van te plaatsen op deze website.
Uitheemse salamanders
Salamanders worden onderscheiden in land– en watersalamanders. De landsalamanders voeden zich hoofdzakelijk met regenwormen en kleine slakken. Doordat landsalamanders erg veel natuurlijke vijanden hebben leven zij meestal een zeer verborgen, terug- getrokken leven. Als terrariumdieren zijn zij daardoor minder interessant.
Er zijn landsalamanders die in bomen leven. Dat zijn de palmsalamanders ook: boleettongsalamanders (Bolytoglossa). Zij vertonen overeenkomsten met de ontwikkeling van kameleons. Ze hebben een grijpstaart, zijn zeer traag, en hebben een tong waarmee ze insecten kunnen vangen.
Veel landsalamanders zijn fel gekleurd en geven daarmee aan of suggereren dat zij giftig zijn.
De watersalamanders kunnen het beste in een aquarium worden gehouden. Veel soorten verblijven enkele perioden van het jaar ook op het land. Een gemakkelijk bereikbaar droog landgedeelte moet daarom wel beschikbaar zijn.
De Axolotl
De Axolotl (Ambystoma mexicanum) komt oorspronkelijk uit Mexico, uit het Xochimilcomeer. Hij kan daar behoorlijke temperatuurverschillen ondergaan. In de zomer kan de temperatuur oplopen tot boven de 20 graden terwijl de temperatuur in de winter tot 10 graden daalt. De Axolotl is een voorbeeld van een diersoort waarvan er veel meer in gevangenschappopulaties aanwezig zijn dan in de natuur. Hij is zeer gemakkelijk te kweken. Sommige exemplaren blijven hun gehele leven in het larvale stadium.
De Amerikaanse geelbuiksalamander
De Amerikaanse geelbuiksalamander (Taricha torosa) komt uit Californië en de gehele Verenigde Staten tot Zuid-Alaska. Hij is hoofdzakelijk oranje van kleur. Ze worden tot 18 cm lang. Ze hebben een ruwe huid. In het voorjaar zoeken ze hun broedwateren op.
In het terrarium of aquarium stellen ze koel helder water op prijs. Ze houden een winterslaap van enkele maanden.
De krokodilsalamander
De krokodilsalamander (Tylototriton verrucosus) komt uit India, Thailand en Viëtnam. Ze leven in berggebieden tot 3000 meter hoogte. De soort wordt gekenmerkt door een ruwe huid, een grote hoekige kop en een ronde lange staart. De basiskleur is zwart. De kop is okergeel tot oranje van kleur, evenals de poten en de staart. Vanaf de kop loopt er een gelijkkleurige lengtestreep naar de oranje kleur van de staart. Aan weerszijden van deze middenstreep lopen 2 rijen oranjekleurige knobbels, juist boven de zijkant van het lichaam.
Het is bodembewoner die een verborgen leven leidt.
Uitheemse padden
Koreaanse vuurbuikpad
Het geslacht vuurbuikpadden (Bombina) telt vier bekende soorten. Het gaat hier om kleine (6 cm), platte padjes. Het zijn sterk water minnende dieren die in een oeverterrarium kunnen worden gehouden. Voor de beginnende liefhebber is de Koreaanse vuurbuikpad (Bombina orientalis) een ideaal dier om de liefhebberij mee te beginnen. Deze soort is afkomstig uit Korea, China en het oosten van Rusland. Van nature leven ze in ondiepe poeltjes en licht stromend water in heuvel- en bergland.
De reuzenvuurbuikpad (Bombina maxima) leeft in stilstaand water in het hooggebergte.
Het zijn kleine insecteneters. Ze zijn actief en happen naar alles wat beweegt. Ze kunnen relatief grote prooien verorberen.
De reuzenpad
De reuzenpad ook agapad (Rhinella marinus) komt oorspronkelijk uit het zuiden van Texas, maar is te vinden tot in Argentinië. Het is een grondkleurige grote pad die tot 30 cm groot kan worden. Zijn verspreidingsgebied is inmiddels uitgebreid omdat hij in veel tropische landen werd uitgezet om insecten te bestrijden. Zo komt hij nu o.a. ook voor in Australië en Nieuw-Guinea.
Andere groot wordende padden zijn Bufo blombergi (23 cm)uit Colombia en Bufo guttatus (18 cm) uit Brazilië. Het zijn alle grote insecteneters, als zij ze te pakken krijgen, ook kleine knaagdieren verorberen.
Hoornpadden
Hoornpadden (Ceratophrys) komen voor in tropische en subtropische delen van Zuid-Amerika. Er zijn zo’n 15 soorten bekend. Het zijn plompe padden met een buitengewoon grote kop en bek. De breedte van de bek is bij sommige soorten ongeveer de helft van de kop-romplengte. Boven de ogen hebben zij puntig uitlopende uitsteeksels waaraan zij hun naam danken. Het zijn dieren die een rustig bestaan leiden. Zij graven zich overdag in zodat enkel de ogen boven de kuil uitsteken. Zo loeren zij op voorbijkomende prooien die kunnen variëren van insecten tot soortgenoten, kleine zoogdieren en reptielen. In principe eten ze alles wat leeft en wat ze kunnen doorslikken.
Ceratophrys cornuta, afkomstig uit Noordoost-Brazilië, Guyana en Ecuador. Deze soort wordt tot 20 cm.
Ceratophrys ornata, afkomstig uit Brazilië en Argentinië. Deze soort wordt tot 12 cm. Hij is fel groen van kleur met grote roodzwarte, geelomrande vlekken.
Boomkikkers
Algemeen
Boomkikkers komen ook in alle gematigde en warmere gebieden van de wereld voor. Zoals eerder beschreven kennen we er in ons land ook een. De meeste boom- en rietkikkers leven in tamelijk directe omgeving van water. De meeste zijn voor de voortplanting op water aangewezen. Kenmerkend voor de boomkikkers zijn hun zuignappen waarmee ze zich op bladeren en takken kunnen vasthouden. Ze hebben zelfs houvast op glad oppervlak zoals glas.
De meeste soorten eten kleine en grote insecten en zijn in de schemer en nacht actief.
Uit Afrika komen de zogenaamde rietkikkertjes (Afrixalus en Hyperolius). Dit zijn klein blijvende kikkertjes, 3 tot 4 cm, die altijd in de buurt van water te vinden zijn. Overdag zitten ze verscholen in het riet en op over het water hangende planten.
Uit Midden- en Zuid-Amerika komen de makikikkers (Agalychnis en Phyllomedusa), trage boombewoners met lange poten. De bekendste is de roodoogkikker (Agalychnis callidryas) uit Costa Rica. Deze soort wordt tot 7 cm. De mannetjes blijven kleiner. Het is een aantrekkelijk gekleurde boomkikker, helder groen van kleur, met gele en blauwe strepen aan de zijkant en de dijen en fel oranje vingers en tenen. De iris is rood.
Voor mooie foto’s en meer info over de roodoogkikker, klik: (hier)
Een grote groep vormen de Hyla’s. Een bekende soort is de Amerikaanse boomkikker (Hyla cinerea). Deze is groen met een geelwitte onderkant. Het is een slanke sterke boomkikker die gemakkelijk gehouden kan worden. Het dier is ook geschikt voor een goed afgeschermd buitenterrarium.
Een bizarre boomkikker die behoort tot de hyla-achtigen is Triprion spatulatus. Voor meer info en foto’s klik: (hier)
Opmerkelijke kikkers zijn de buidelkikkers (Gasterotheca). Deze komen uit de regenwouden van Midden- en Zuid-Amerika.
Buidelkikkers hebben een huidplooi waardoor de vrouwtjes de eieren na de bevruchting kunnen opslaan en laten ontwikkelen.
Door de ontwikkelende eieren zwellen de kikkers als een kleine tennisbal. Zodra de larven daar aan toe zijn brengt het vrouwtje ze naar het water en laat ze vrij.
De bekendste soort is de gewone buidelkikker (Gastrotheca marsupiata) Deze soort is afkomstig uit Ecuador. Hij wordt tot 6 cm. De soort is bijzonder variabel van kleur. Deze variatie is al aanwezig binnen één legsel. De soort wordt regelmatig door terrariumhouders gekweekt.