Het verhaal van Rama en Sita staat opgetekend in de Ramayana, het “reisverhaal” van Rama.
Een hindoe verhaal van Rama, de god met vele gezichten.
Ik heb dit verhaal gelezen in de Volksverhalen Almanak en hier vrijwel letterlijk voor u overgenomen. Het verhaal gaat nog verder met de bevrijding van Sita door Hanuman, de apenkoning. Dit deel van het verhaal kunt u vinden op de pagina Hanuman.
“De tienkoppige demon Ravana was koning van het eiland Sri Lanka. Op een dag, toen zijn strenge ascese (het streven naar of het beoefenen van een reine levenswandel) en boetedoening hem hadden vervuld met de gloed van tapas (gloed van de liefde), vroeg hij Brahma hem zo sterk te maken dat geen god of demon hem zou kunnen verslaan, en Brahma moest hem die gunst wel verlenen. Maar, zoals zoveel demonen voor hem, sloeg Ravana door zodra hij besefte dat niets hem kon deren – hij ontheiligde de offers van priesters en nam zelfs de windgod Vayu en de god van het offervuur Agni gevangen.
Toen Indra en andere goden Brahma om hulp smeekten, bracht hij hen bij Vishnu. Toen de lagere goden hem vertelden van de oorzaak van hun zorgen, stelde de Grote Beschermer hen gerust en zei dat Brahma’s gunst Ravana niet zou behoeden voor de kracht van mensen of van apen. De goden moesten dus als apen op aarde komen, zei hij. Hij zou zelf geboren worden als vier prinsen.
In Noord-India bracht koning Dasaratha van Kosala intussen uit verlangen naar een zoon een paardenoffer om de goden gunstig te stemmen. Hij liet een mooie, zwarte hengst een jaar lang met een priester door het land dolen, zoals door het ritueel werd vereist, waarna zijn eerste vrouw, Kausalya, het paard onder begeleiding van heilige mantra’s met een gewijd zwaard doodde.
Later schonken Dasaratha’s drie vrouwen hem alle drie zonen, en alle zonen waren een incarnatie van Vishnu. Het kind van Kausalya, Rama, werd als eerste geboren en had de helft van Vishnu’s wezen. Bharata, de zoon van Kaikeyi, Dasaratha’s tweede vrouw, bezat een vierde van de geest van de grote god Vishnu. Zijn derde vrouw Sumitra kreeg de tweelingbroers Lakshmana en Satrughna, die elk over een achtste van Vishnu’s aard beschikten.
Toen de jongens opgroeiden, vergaarden ze grote kennis en wijsheid en bekwaamden ze zich in de krijgskunst. Rama, de knapste van de vier jongens, was onafscheidelijk van zijn halfbroer Lakshmana, met wie hij vaak samen leerde en speelde. Op zijn zestiende hielp Rama de grote wijsgeer Vishwamitra afrekenen met een stel demonen dat de offerriten verstoorde. Als beloning kreeg Rama hemelse wapens en nam de wijze hem en Lakshmana mee naar het koninkrijk Mithila om een offerritueel van koning Janaka, de vorst van dat rijk, bij te wonen.
Janaka had een mooie, lieve dochter die door prinsen uit alle windstreken met huwelijksaanzoeken werd bestookt. Ze was een incarnatie van de godin Lakshmi, Vishnu’s gade, en kreeg de naam Sita, omdat ze was geboren uit de aarde van een geploegde akker.
Na zijn dochter was de koning het meest gesteld op een boog die ooit van de god Shiva was geweest. Deze boog was zo groot, dat hij voor een gewone sterveling niet te tillen was en alleen kon worden vervoerd op een ijzeren wagen met acht wielen. Rama en Lakshmana werden hartelijk ontvangen aan Janaka’s hof. Ze vroegen of ze de boog mochten zien, en toen het wapen werd voorgereden verklaarde Janaka dat hij de man die Shiva’s boog kon buigen de hand van Sita zou schenken. Rama pakte de boog op, spande hem en boog hem met zijn ontzaglijke kracht zo ver door dat hij middendoor brak. Er klonk een geluid als de donder en de bergen en velden leken te schudden.
Janaka verklaarde dat ongetwijfeld niemand Rama kon evenaren en dat hij de hand van de lieflijke Sita meer dan waard was. Het huwelijk werd gesloten en kort daarna liet Dasaratha weten dat hij zijn troon aan Rama zou overdragen, een besluit dat iedereen verheugde.
Maar op de dag voor de kroning bedierf een van de dienaressen van koningin Kaikeyi de feeststemming door Kaikeyi op te stoken. Ze vroeg haar waarom Rama eigenlijk koning werd, en niet Bharata, de zoon van Kaikeyi. Jaren eerder had Kaikeyi Dasaratha genezen van een dodelijke ziekte nadat een demon hem had verwond, en hij had haar toen twee gunsten beloofd. Nu besloot Kaikeyi Dasaratha aan die belofte te herinneren.
De koning was zijn belofte niet vergeten en zei nog eens dat ze alles mocht vragen, waarop Kaikeyi hem verzocht om Rama veertien jaar lang weg te sturen als balling en Bharata in zijn plaats de troon te laten bestijgen.
De list van Kaikeyi schokte de koning. Hij hief zijn ogen ten hemel en slaakte een diepe zucht, want hij moest zijn woord houden en haar wens vervullen. Rama wond zich niet op toen Dasaratha hem het bericht bracht; zijn vaders wil was wet. Maar Dasaratha huilde, en toen het nieuws bekend werd, treurde het hele land. Sita stond erop met Rama te vertrekken, wat hij ook probeerde om haar op andere gedachten te brengen, en ook Lakshmana was vastbesloten zijn geliefde broer niet alleen te laten gaan. Nog diezelfde dag gingen Rama, Sita en Lakshmana op weg naar het woud.
Het verlies van zijn oudste zoon brak Dasaratha’s hart en hij stierf een paar dagen later. Toen Bharata in Ayodhya terugkwam en hoorde wat er was gebeurd, vervloekte hij zijn moeder. Hij wilde geen kroon als dat ten koste ging van zijn broer. Het liefst had hij Kaikeyi neergeslagen, maar toen besefte hij dat ze nog altijd zijn moeder was, wat ze ook had gedaan, en dus zijn eerbied verdiende. Bharata ging naar het woud om Rama te vragen zijn rechtmatige plaats in te nemen, maar Rama wilde niet tegen de wens van zijn vader ingaan. Toen Bharata hem met goud versierde sandalen gaf, sloeg Rama het geschenk af. Hij was van plan als eenvoudige kluizenaar te leven, zo verklaarde hij, met de woeste haardos van een wijsgeer en een kleed van ruwe boomschors. Bharata keerde bedroefd terug naar Ayodhya en zette de sandalen op zijn troon, ten teken dat het koninkrijk eigenlijk aan zijn oudere broer toebehoorde.
De ballingen reisden verder naar het zuiden. Onderweg verlosten ze een paar wijsgeren van de demonen die hen plaagden en ten slotte vestigden ze zich in een hut aan de rivier de Godavari. Lakshmana en Sita waren een grote troost voor Rama, en de jaren verstreken tot er nog maar zes maanden van hun veertien jaren van ballingschap restten.
Op een dag kwam de afzichtelijke demonenvrouw Surpanakha door hun deel van het woud. Toen ze Rama’s mooie, lotusblauwe lichaam zag, vlamde de wellust in haar op, en ze zocht hem op in de gedaante van een lieftallig meisje. Ze maakte hem complimenten en beloofde hem een groot rijk als hij met haar mee zou gaan, maar Rama antwoordde dat niets hem kon verleiden Sita te verlaten. Hij vertelde wel dat Lakshmana nog geen vrouw had, waarop de demon haar listen op Lakshmana uitprobeerde. Deze nam haar woorden echter niet serieus, en dat maakte de demon zo woedend dat ze zich op Sita stortte. Rama trok haar echter ruw weg, en Lakshmana trof haar neus en oren met zijn pijlen. Toen sloeg Surpanakha krijsend op de vlucht.
Brullend om wraak vloog Surpanakha naar Khara, een van haar broers. Khara kwam meteen in actie en rukte op naar het woud met een leger van 14.000 demonen, maar Rama had maar één dag nodig om het leger met aanvoerder en al te doden. Daarop ging Surpanakha naar de volgende broer, Ravana, de koning van het eiland Sri Lanka. Ze vertelde hem hoe Rama de demonen had aangepakt en zei de koning dat hij Rama het diepst zou treffen als hij zijn geliefde Sita ontvoerde.
Met Maricha, ook een van de broers, vloog Ravana meteen naar het woud in zijn grote strijdwagen, getrokken door een meute zwoegende demonen. In de gedaante van een adembenemend mooi hert zocht Maricha de schone Sita op, die wilde bloemen plukte van het dichte bloementapijt dat de bosgrond bedekte. Rama wilde niets liever dan Sita gelukkig zien, dus toen ze zei dat ze zo graag de zachte huid van het hert wilde hebben, pakte hij zijn boog en ging het dier achterna. De jacht duurde lang, maar uiteindelijk legde Rama het hert neer. De demon sprong uit het lichaam en riep met Rama’s stem luidkeels Lakshmana en Sita om hulp.
De kreet drong door tot Rama’s vrienden in de hut en Sita smeekte Lakshmana Rama te gaan helpen. Lakshmana aarzelde, want hij wist maar al te goed dat dit het werk van demonen kon zijn, die heel gemakkelijk allerlei gedaanten konden aannemen en elke stem konden nabootsen. Toen hij zag hoe bang Sita was, ging hij echter toch op onderzoek uit. Zodra hij was vertrokken, ging Ravana vermomd als wijsgeer naar Sita.
Hij werd beleefd door haar begroet, en Sita vertelde hem over haar omzwervingen met Rama. Toen vertelde Ravana haar wie hij was en probeerde haar over te halen Rama achter te laten en als zijn illustere koningin mee te komen naar Sri Lanka. De blik die Sita hem toen gaf sprak boekdelen; Rama was haar leeuw, zei ze, en Ravana was een jakhals die maar beter meteen kon afdruipen.
Na die honende woorden nam Ravana zijn ware gedaante aan, greep Sita beet en vloog weg. Sita schreeuwde tevergeefs om Rama en Lakshmana, maar haar hulpkreten wekten de gierenkoning Jatayus, die op een bergtop vlakbij op zijn nest in slaap was gevallen. Als een bliksemschicht van Indra schoot de vogel op Ravana af.
In de felle strijd sloeg Jatayus de strijdwagen van Ravana in stukken en doodde hij diens paarden. Ten slotte bracht Ravana hem echter een dodelijke slag toe, en hij vloog met Sita buiten het bereik van de gier. Toen ze over de Apenberg kwamen, gooide Sita, die nog steeds wanhopig om Rama en Lakshmana riep, haar sieraden naar beneden. De apen zagen haar, hoorden haar kreten en vonden de fonkelende juwelen die ze had laten vallen.
Jatayus, de koning van de gieren, doet een vergeefse poging Sita uit de klauwen van de demonenkoning Ravana te redden. Voor hij stierf, vertelde Jatayus Rama wat er met zijn vrouw was gebeurd.
Rama was ontroostbaar toen hij bij de hut kwam en ontdekte dat Sita was verdwenen. Ze was zijn leven, zei hij met gebogen hoofd, en zonder haar was hij verloren. De hele nacht zwierven ze door het bos en zochten tevergeefs naar Sita.
Toen de zon opkwam, vonden ze de gier Jatayus op de plek waar hij na de fatale klap van Ravana was neergekomen. De gier vertelde de broers dat de demon met Sita naar het zuiden was gevlogen en stierf toen in Rama’s armen. Rama gaf het dier een eervolle crematie, waarna de ziel van de gier opsteeg naar Vishnu’s hemel.
Daarop gingen Rama en Lakshmana op weg naar het zuiden. Toen een angstaanjagende demon hen de weg versperde, vochten ze voor wat ze waard waren en slaagden erin de armen van het monster af te houwen. De demon viel kronkelend op de grond en smeekte de broers zijn lichaam te cremeren. Als dank zou hij hen vertellen hoe ze Sita zouden kunnen terugvinden.
Ze vervulden zijn wens en de demon veranderde in een hemels wezen, Kabandha, die de twee vertelde dat Sita door Ravana was ontvoerd. Hij raadde hen aan Sugriva om hulp te vragen, de apenkoning in het Nilgiri-gebergte, in het zuiden van India.
De broers namen afscheid van Kabandha en zochten Sugriva op, die hen hartelijk ontving en de sieraden liet zien die hij had gevonden. Bij het zien van de juwelen sprongen de tranen Rama in de ogen. Alles in hem riep om wraak, maar met de regentijd voor de deur waren Lakshmana en hij gedwongen de regens af te wachten als Sugriva’s gasten.
Intussen deed Ravana in Sri Lanka de ene na de andere poging Sita te verleiden, maar zij was onwankelbaar in haar trouw aan haar man. Ze dacht voortdurend aan Rama en niets om haar heen kon haar verdriet verzachten.”
Een dergelijk populair verhaal nodigt kunstenaars uit daarvan hun verschillende interpretaties te geven en allerlei kunstvormen, schilderijen, beeldhouwwerken, houtsnijwerken en noem maar op kennen uitingen waar Rama en Sita in zijn verwerkt. Om even bij de houtbewerking te blijven, je ziet Rama en Sita heel vaak uitgewerkt als paar, vaak in combinatie met het hert. Het hert zelf, al dan niet doorboord door een pijl van Rama, is ook veelvuldig te vinden. In de combinatie Rama en Sita wordt Rama heel vaak afgebeeld met een fraai bewerkte boog die hij vasthoudt en een koker pijlen op zijn rug. Zelf kwam ik in november 2015 in het bezit van dit betrekkelijk grote beeld, met een hoogte van 1.10 cm. Dat via Marktplaats in Breda werd aangeboden. Andre Pijnenburg was zo vriendelijk om het daar voor mij op te halen en het tijdens een van zijn bezoeken hier in de regio, bij mij in Zoetermeer af te leveren. Gegeven de grootte van het beeld is het nog betrekkelijk gedetailleerd uitgewerkt en is het een fraaie aanvulling van mijn collectie.